ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 351 - 400 1,399 resultaten gevonden
Goottroffel (m.)
Troffel waarvan het blad (ca. 3-8 cm bij 12-30 cm) gootvormig is; de uiteinden kunnen recht of afgerond zijn. Hij wordt gebruikt voor het afstrijken van ronde overgangen in het pleisterwerk, tussen wand en plafond. In plaats van een troffelvormig kan men ook een spaanvormig werktuig gebruiken. In dat geval staat het handvat in het midden van het gootvormig blad. Zie ook hoektroffel. [MOT]
Graanboor (v.)
De graanboor is een handwerktuig om bulkgoederen en voedingswaren in zakken (vb. graan, koffie, cacao) te controleren op kwaliteit door een steekproef te nemen. Door een beperkt staal te bestuderen, kan men controleren of de inhoud van een recipiënt aan de eisen voldoet. Het wordt gehanteerd door handelaars zelf maar ook door controleurs bij de douane en in de haven. Molenaars hadden de reputatie verhandelde graanzakken aan een grondig onderzoek te onderwerpen met de graanboor. De graanboor behoort net als de kaasboor tot de monsterstekers. Het bestaat ook uit een langwerpig, halfcilindervormig blad dat aan het uiteinde vaak smaller is. Zowel blad als hecht kunnen diverse vormen en formaten aannemen. De controleur steekt het werktuig diep in de waar en trekt het meteen terug. Het monster bevindt zich dan in de holte van het blad. Op een model kan het blad openscharnieren om het graan vlot uit de gleuf te schuiven (1). [MOT] (1) Zie dit scharnierend exemplaar met T-steel van Museum Rotterdam
Graanschep (v.)
De graanschep is een handwerktuig met een halfcilindrisch blad en een recht hecht (ca. 20-30 cm) dat met één hand kan gehanteerd worden. Men gebruikt haar om kleine hoeveelheden graan uit de zakken te scheppen. De graanschep kan uit hout of metaal bestaan; vandaag de dag bestaan er ook plastieken modellen. Zie ook graanschop. [MOT]
Graanschepbak (m.)
Met een graanschepbak kan men graan opscheppen. Hij bestaat uit een horizontale plank, twee zijplanken die vooraan afgerond zijn of in een punt uitlopen en een achterplank. Eventueel is er nog een bovenplank. De zijplanken zijn bovenaan in het midden verbonden door een dwarslat, bedoeld als handgreep; de achterplank heeft achteraan in het midden een U-vormige greep. Zie ook graanschop. [MOT]
Graanschop (v.)
De graanschop is een houten schop (ca. 150 cm lang) gebruikt voor het omroeren van het graan en om het in de kaar van de wanmolen en in zakken te scheppen. Het blad heeft een lengte van ca. 35 cm bij 30 cm, is holrond, en is door middel van twee pennen of twee bouten aan de steel bevestigd. Zie ook graanschep en graanschepbak. Te onderscheiden van de omzetschop. [MOT]
Graanzeef (v.)
Nadat het graan met de vlegel is gedorst en het graanstro is verwijderd, blijven korrels, kaf, aardkluitjes, kortstro, steentjes en andere onzuiverheden samen achter. Een deel van de onzuiverheden wordt verwijderd met behulp van de graanzeef. Door de zeef heen en weer te schudden, vallen de korrels erdoor terwijl kaf en kortstro achterblijven. De graanzeef wordt ook gebruikt om kaf van stof/zand te scheiden (1). Ook de vlaswerker gebruikt een graanzeef om na het dorsen (zie bookhamer) het lijnzaad van het kaf te scheiden. De graanzeef is een grote (diam. 50-100 cm) ronde zeef (2) met 2 à 3 houten ringen (hoogte ca. 10-20 cm) waartussen een platte geperforeerde bodem uit metaal (zink) of leer (3) is geklemd. In laatstgenoemde worden de kleine ronde of langwerpige gaatjes (diam. 1-2 mm; hartafstand ca. 4 mm) (4) geponst met een holpijp. Het midden van de zeefbodem is vaak versierd met een figuur, een datum, initialen en/of plaatsnaam. In de rand zijn soms 1, 3 of 4 gaten of gleuven voorzien...
Graskantsteker (m.)
Handwerktuig waarmee de kanten van het gazon worden afgestoken. Bij nauwkeurig werken geschiedt dit langs een richtsnoer. De graskantsteker maakt een korte rechte snede, maar met enige oefening kunnen ook gebogen lijnen langs het gras worden gestoken. Hij heeft een halvemaanvormig ijzeren blad (breedte 20-22 cm) dat door middel van een dille of een angel - verstevigd met 2 veren en een beslaghuls - aan een houten of ijzeren knop- of T-steel (ca. 70-125 cm) is bevestigd. Bovenaan is het blad soms voorzien van een voetsteun om de schoen van de gebruiker niet te beschadigen. Niet te verwarren met de zodensteker waarvan het zwaar blad de vorm heeft van een driehoek. Zie ook borduurafsnijder (roterend) en zodensnijder. [MOT]
Grasschaar (v.)
Schaar waarmee men makkelijk grasranden - bv. langs tegels, een boom of schutting - dus plekjes waar de grasmachine moeilijk bijkan, afknipt. De grasschaar heeft lange (ca. 14-20 cm), smalle, driehoekige bladen die in het vlak van of haaks op het vlak van de korte (ca. 15-20 cm) armen liggen. Steeds moet één blad vrijwel stilstaan, het andere moet knippen. De grasschaar met lange (ca. 70-80 cm) armen bedient men met twee handen en heeft haakse bladen, waardoor men kan knippen zonder zich te bukken. Er bestaat ook een model met een lange steel die bovenaan twee korte, haakse armen heeft om dicht te knijpen; die kan men met één hand bedienen. Er bevindt zich ook een wieltje achter of naast de snijbladen zodat men het werktuig voort kan duwen. Er bestaat ook een model dat gelijkaardig is aan de schapenschaar. [MOT]
Graszweep (v.)
Licht werktuig geschikt voor het maaien van het gazon op moeilijk bereikbare plaatsen zoals langs boomstammen, stenen, hekken en bermen. De graszweep bestaat uit een dun blad (ca. 20-25 cm), aan beide zijden getand (1) of langs beide zijden en voorzijde voorzien van een snede (2). Het blad staat, door middel van een gebogen en lange angel, haaks op de houten of met rubber beklede steel. Het werktuig wordt voor de voeten heen en weer gezwaaid waarbij het blad evenwijdig met de grond komt te liggen en zo de dunne grasstengels doorsnijdt. Door de dubbelzijdige snede werkt het langs beide kanten. Zie ook zeisje met lange steel. [MOT] (1) Volgens LOGAN: 176, kunnen de grasstengels door de getande snede niet wegbuigen. (2) Catalogus 1976: Wilkinson Sword. The name on the world's finest garden tools.
Grendel (steenhouwer) (m.)
De grendel is een handwerktuig van de steenhouwer om de oneffenheden weg te “spitsen” bij de ruwe bewerking van harde steensoorten of een stuk zandsteen. Het is samengesteld uit puntijzers, vierkant in doorsnede en bij elkaar gehouden in een beugel met een opsluitwig. Voor de bewerking dienen de ijzers minstens aan één kant mooi op een lijn te staan. Het aantal puntijzers varieert meestal tussen 9 en 13. (1) Gezien ze vlot verwisselbaar zijn, kunnen ze individueel geslepen of bijgesmeed worden. Het handvat kan van hout of metaal zijn en wordt met beide handen gevat. Dit handwerktuig wordt niet meer actief gebruikt. (2) Zie ook bouchardhamer. [MOT] (1) Het aantal puntijzers kan sterk variëren. Op diverse exemplaren zijn tussen 5 en 15 puntijzers aangetroffen. (2) Wegens de overmatige stofvorming zou het in Nederland in 1921 reeds verboden zijn. JANSE 1998: 26. Zie artikel over een onderzoek naar stofvorming in 1910: ELIAS S., Een en ander over de gevaren van het steenhouwersvak, in Nederlands...
Griefpasser (m.)
Handwerktuig dat wordt gebruikt in de leerbewerking o.m. door de zadelmaker, de gareelmaker en de riemenmaker. Het wordt meestal verhit (1) en in de nerfzijde (2) van het leer gedrukt voor het aanbrengen van strakke, goed afgewerkte groeven van verschillende (4 tot 6) diktes, als versiering of als 'gids' voor het naaien. Een griefpasser bestaat in veel verschillende vormen en is gemaakt van ijzer, hout of been (3). Kleine modellen (ca. 15 à 20 cm) zijn voorzien van een licht gebogen stang die in een houten hecht steekt. Met de grote modellen (ca. 35 cm) wordt vanuit de schouder gewerkt om meer druk te kunnen uitoefenen. Het werkend deel heeft één of meerdere bolle stompe snede(s) en is al dan niet voorzien van een geleider. Deze laatste is vast of instelbaar (4) en net diep genoeg om de rand van het leer te houden zonder het oppervlak waarop het leer wordt geplaatst, te raken. De enkelvoudige modellen, met een ruitvormig werkend deel (zie MOT V 94.0215 S), kunnen gemakkelijk in het midden...
Griendhakmes (o.)
Bij het oogsten van tenen, d.i. één- en tweejarige wilgentwijgen, in snijgrienden (zie rijshaak) gebruikt men een lattentrekker of een griendhakmes. Met dat laatste worden de tenen van de stoof, d.i. de levende stronk, afgehakt. In Vlaanderen wordt er liefst geen hakmes met hecht en blad in hetzelfde vlak gebruikt maar wel een griendhakmes met afgerond of puntig S-vormig blad (ca. 30/12 cm; 1,1-1,5 kg) en met boogvormige snede. Zie ook de rijshaak waarmee tevens gehakt wordt. [MOT]
Groefkrammes (o.)
Het groefkrammes is een mes (1) van ongeveer dezelfde lengte als het krammes (ca. 80-100 cm) en dat eveneens aan één uiteinde een houten hecht heeft en aan het andere een haak die in een zware kram aan de werkbank bevestigd wordt; het mes fungeert aldus volgens het hefboomprincipe van de tweede soort. Het heeft een smal (ca. 1-3 cm), langwerpig (ca. 10 cm) V- of U-vormig onderdeel dat in de hefboom bevestigd is door middel van een schroef (2) en waarmee een groef gesneden wordt rond de randen van de zool van de klompschoen om er het leder in vast te nagelen. Soms wordt het groefkrammes gecombineerd met een hielafrondmes. Laatsgenoemde is dan eveneens in de hefboom bevestigd d.m.v. een schroef. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. Het mes werd in onze streken niet gebruikt, wel in Groot-Brittannië en Frankrijk. (2) Het kan ook in een gleuf bevestigd zijn zodat het verstelbaar is.
Groefmes (o.)
Schoenmakerswerktuig dat dient om het teveel aan leder af te snijden aan de ingenaaide zoolrand. Het heeft een smal (ca. 5 mm) blad met een gaffelvormig, snijdend uiteinde en een smalle, ondiepe, overlangse groef (ca. 1-2 mm) aan de onderzijde. Men duwt het groefmes langs de rand en een stripje leder wordt afgeschaafd. Sommige schoenmakers zouden voor dat doeleinde een afkorter van de zadelmaker gebruiken (1). [MOT] (1) SALAMAN 1986: 105.
Groefschaaf (v.)
De groefschaaf is een schaaf met smalle beitel (ca. 0,2- 0,8 cm), zonder keerbeitel, om een groef in een plank te schaven. Zware groefschaven hebben een handvat en om dwarsdraads te kunnen werken, snijdt een verticaal mesje soms de vezels door (1). De zool van deze schaaf kan van metaal of van hout zijn. In het eerste geval bestaat zij uit twee platen die op dezelfde lijn staan en waartussen de schaafbeitel steekt. In het tweede, heeft het blok dezelfde doorsnede als de messingschaaf. In de groef is een houten lat ingelegd die de zool vormt; wanneer de groefschaaf op een veerploeg bevestigd is, is het geheel soms monoxiel (2). Op beide modellen is er, steeds links op het blok, een aanslag. Tenslotte dient gezegd te worden dat er groefschaven bestaan met bolronde zool. Ze worden vooral door de koetsenmaker gebruikt (zie koetsenmakersgroefschaaf). De groefschaaf is één van de ploegschaven (3), d.i. het stel schaven dat de groef en de messing (zie messingschaaf) in te verbinden planken uitschaaft....
Groefzaag (v.)
De groefzaag is een zaag om een groef van gelijke diepte uit te zagen. Er bestaan twee sub-typen: de zaag zonder geleider, met geklemd of tegenliggend blad, en de zaag met verstelbare geleider, doorgaans met tegenliggend blad (zie glossarium). Het blad (15-30 cm) is in of tegen een rechthoekig blok bevestigd met recht hecht of met open of gesloten pistoolkolf. Met de groefzaag zonder geleider wordt tot tegen het blok gezaagd of wordt er een lat tussen de plank en het blok geplaatst. [MOT]
Groenteborstel (m.)
Met een groenteborstel verwijdert men aarde en vuil van groenten (1). Het is een borstel met vrij stevige haren die men makkelijk in de hand kan nemen. Door een ophangring kan men hem makkelijk te drogen hangen. [MOT](1) Het model van kokosvezel wordt soms geïdentificeerd als vaatborstel of schuurborstel voor het aanrecht.
Groentehakmes (o.)
Keukengerei om groenten mee fijn te hakken. Er bestaat een grote verscheidenheid in vorm. De snede kan rechthoekig of afgerond zijn; het hecht kan bovenaan het blad bevestigd zijn - horizontaal als een kruk of aan één of beide uiteinden verbonden met het blad - maar kan ook in het verlengde van het blad liggen. In het laatste geval lijkt het mes op het vleeshakmes (eenhandig), maar het is lichter.  Het groentehakmes wordt steeds in combinatie met een hakblok of een houten kom of schaal gebruikt. Zie ook wiegmes. [MOT]
Groentemolen (m.)
Met een groentemolen snijdt of raspt men groenten. Hij heeft een plastic of metalen frame met verwisselbare (roestvrij) stalen snijschijven met gaten of gleuven van verschillende grootten die met een draaizwengel in beweging gebracht worden. De snijschijf kan zich onderaan het toestel bevinden dat op drie poten rust - die vaak rubberen voetjes hebben - en waarvan één voorzien is van een scharnierende arm met een halvemaanvormige plaat die precies in het frame past. De groenten worden, desnoods in stukken gesneden, in het molentje op de snijschijf gelegd, de scharnierende arm wordt naar beneden geduwd terwijl men aan de zwengel draait. Zo worden de groenten doorheen de draaiende schijf geduwd. De snijschijf kan zich ook aan de zijkant van het toestel bevinden, dat op een rubberen zuigvoet rust. Er bestaat een grote groentemolen om kolen of rapen in dunne plakjes te snijden. Hij wordt met een schroef vastgemaakt aan een tafel of werkblad. De kool of raap wordt op een nagel geprikt die door...
Groenteschaaf (v.)
Met een groenteschaaf (1) kan men appelen en stevige groenten als aardappelen, bietjes en kool in plakken snijden. Ze is van variërende grootte (ca. 20-50 cm lang; ca. 5-15 cm breed) (2). Het kan een vlakke schaaf van plaatijzer zijn, die lijkt op de vlakke keukenrasp maar i.p.v. gaatjes een aantal scherpe gleuven heeft waarover het voedsel gewreven wordt. Andere schaven hebben één of een aantal schaafmessen in een houten plank of metalen rechthoekige plaat, die zich vaak schuin ten opzichte van de as bevinden en veelal verstelbaar zijn zodat de dikte van de plakken bepaald kan worden. Sommige schaven hebben - als vast of los onderdeel - ook schaafmessen om julienne-reepjes of frites te snijden. Onderaan kan er een steun aanwezig zijn zodat de groenteschaaf schuin gezet kan worden. Op sommige groenteschaven is er een soort slee aanwezig met een knopvormig handvat waarmee men over de schaaf heen glijdt en zo vingers beschermt. [MOT] (1) NOOITGEDAGT: 23 maakt een onderscheid tussen een...
Groentesnijder (m.)
Met een groentesnijder kan men groenten in fijne stukjes hakken. Hij kan bestaan uit een plastic cilindrisch frame, waarin zich een zigzag gebogen snijblad bevindt, en een stang met een veer er rond en met een vlak plastic handvat. Men plaatst de plastic cilinder over de groente, die al in stukken gesneden is, en men duwt de verende stang verschillende malen krachtig naar beneden. Het snijblad beweegt op en neer en draait rond, zodat de groente in fijne stukjes wordt gehakt. Dit model wordt vooral voor het snijden van uien gebruikt. Zie ook het handvat voor uien. Een ander model bestaat uit drie langwerpige (ca. 10 cm) mesjes op enige afstand van elkaar, die haaks aan een metalen tussenstuk bevestigd zijn dat loodrecht in een houten handvat steekt. Het mesje in het midden zit lager dan de andere twee en er is een veer rond het tussenstuk gedraaid. Wanneer men het handvat naar beneden duwt, wordt de veer gespannen en bewegen de twee buitenste mesjes naar beneden. Door steeds weer op en...
Groentezeefmolen (m.)
Met een groentezeefmolen pureert men gekookte groenten. De molen heeft een rond metalen of plastic frame, al dan niet met recht handvat en drie armen onderaan zodat hij op een schaal of kom geplaatst kan worden. De groentezeefmolen kan een vaste, eventueel kegelvormige, of een verwisselbare zeefbodem hebben. In het laatste geval zijn er meestal drie zeefschijven, om grof, middelfijn en fijn te pureren. Op de bodem rust een verende, halfronde of S-vormige metalen schijf die aangedreven wordt door een draaizwengel. Wanneer men daaraan draait, wordt het voedsel door de halfronde schijf door de zeefbodem gedrukt. De zwengel kan in twee richtingen gedraaid worden zodat vastzittende deeltjes groenten losgehaald kunnen worden. De groentezeefmolen is demonteerbaar zodat hij gemakkelijk af te wassen is. Zie ook groentemolen. [MOT]
Grondboor (v.)
De grondboor wordt door verschillende vaklui, zoals de landbouwer, de tuinier, de grondwerker, de mijnwerker, de archeoloog of de palynoloog gebruikt om in de grond gaten te maken voor palen, voor een aardelektrode, voor een waterpomp of voor een artesische put, om een elektrische leiding onder het wegdek te trekken, voor het nemen van grondmonsters ter bestudering van een bodemprofiel of sporen van stuifmeel enz. Het werktuig bestaat uit een stalen boorijzer (diam. ca. 6-10 cm) op een ijzeren stang (lengte ca. 80-150 cm ; diam. ca. 2-3 cm), voorzien van een houten of ijzeren kruk (ca. 60-70 cm). Sommige modellen kunnen verlengd worden (tot 8 m en meer) door stangen aan elkaar te schroeven met behulp van een grondboorsleutel om op grotere diepte te werken. Het werkend deel kan verschillende vormen aannemen afhankelijk van de aard en de hardheid van de grondlagen of de bedoeling van de boring: gutsvormig, spiraalvormig, vleugelvormig enz. (1). Op modellen met een vervangbaar werkend deel,...
Grondboorsleutel (m.)
De grondboorsleutel dient om, bij een verlengbare grondboor, het werkend deel en/of de stang(en) aan elkaar vast en los te schroeven. Het bestaat uit een platte U-vormige haak met een korte (ca. 15 cm) ronde steel. Een groter model grondboorsleutel (1), waarbij het haakje zich in het midden van de steel bevindt, dient tevens om de stangen en de verschillende boorijzers te ondersteunen wanneer deze in de grond neerdaalt en ze weer naar boven wordt gehaald. Werkt men op zeer grote diepte, dan is het mogelijk dat men de grondboor met een takel of een windas (2) uit de grond moet trekken. Zie ook spatel voor grondboor. [MOT] (1) Bv. STEPHENS uit DAVID 1975a : 125. (2) Bv. MONNET: plaat 18.
Grondfrees (hand) (v.)
De grondfrees bestaat uit 3 à 5 ronddraaiende stervormige wielen (1) met een totale werkbreedte van ca. 10-20 cm. Op ca. 10 cm achter de wielen bevindt zich een afneembaar (2) smal (ca. 3 cm) en beweegbaar schoffelblad met naar boven gebogen uiteinden. De houten steel (ca. 150-170 cm) steekt in een dille dat door middel van een beugel aan het werkend deel is verbonden. Zij vormen samen een hoek van ca. 45°. De grondfrees wordt hoofdzakelijk gebruikt na het spitten om kluitjes te verkruimelen. Het wordt tevens gebruikt om meststof of zaad onder te brengen of de grond tussen de plantenrijen te verluchten en om te werken. Met de schoffel kan men tussen de plantenrijen het onkruid verwijderen. Het geheel wordt met duw- en trekkende bewegingen gebruikt. Zie ook eg (hand) en klauw met lange steel. [MOT] (1) De catalogus van Jules Simon: 80, toont een kluitenbreker met 2 rijen wielen om zwaardere grond te verkruimelen of gebruikt bij grote oppervlakten. (2) COENEN: 18 toont een model waarbij...
Grondhark (v.)
Hark die uit hout, metaal of uit beide is vervaardigd. Het ca. 20-50 cm brede kopstuk telt 10 à 15 korte (ca. 6 cm), dicht bijeen staande (ca. 2,5 cm), meestal licht gebogen tanden (1). Op de ijzeren hark is doorgaans een dille gesmeed (2). Vandaag bestaan er bredere (ca. 75 cm) modellen uit hout, plastic of aluminium, ook wel niveleerhark genoemd. Een ander model bestaat uit een onbuigzame holle vertinde stang van ca. 40-75 cm waardoor een 20-36 tal tanden steken die aan de andere zijde een lus vormen. Deze zijde van het werkend deel dient als gazonhark. Dit model wordt ook gebruikt om het hooi te keren (zie hooihark (hand)) (3). Het model met hakje, vermeld door DEBY & RODIGAS (4) en door BOITARD (5) lijkt uitzonderlijk te zijn. De grondhark dient om zaden te dekken, om aardkluitjes - op bewerkte grond - te breken, om de omgespitte bedden te effenen (6), om onkruid te verzamelen en de wegen of tuinpaden van vuil te reinigen. Soms wordt ze ook gebruikt om jonge zaailingen uit te dunnen....
Grondschaaf (v.)
De grondschaaf dient tot het gladschaven van met de beitel uitgeholde kloostersponningen, tot het uitschaven van een groef waarvan de kanten gezaagd werden, en van korte groeven waar onmogelijk met een boogschaaf gewerkt kan worden (1). Op de grondschaaf staat de snede van de bijna verticale beitel niet dwars op het blok (ca. 20/10/3 cm) zoals op de andere schaven. Ze is in de lengte gericht. De beitel steekt onder de zool uit en kan hoger of lager geplaatst worden naargelang van de behoefte. Aangezien de beitel niet meer ondersteund is wanneer hij onder de zool uitsteekt, is hij doorgaans veel dikker dan die van een gewone schaaf, om niet te plooien of te trillen; het is vaak een al dan niet afgedankte beitel of een schietbeitel (2). Soms is het uiteinde van de beitel onderaan gebogen zodat hij horizontaal snijdt. Er bestaan ook grondschaven met twee geleiders. [MOT] (1) De trekmessen (zie glossarium) die voor hetzelfde werk zouden dienen (WILDUNG: 49) schijnen onbekend in onze streken....
Grondstamper (m.)
De grondstamper bestaat uit een rond, vierkantig of rechthoekig houten blok van uiteenlopende afmetingen waar doorgaans een rechte steel in steekt. Wanneer hij van geringe afmetingen is, wordt hij met een ijzeren ring verzwaard. Hij werkt door een op- en neerwaartse beweging zoals een straatstamper en wordt door verschillende vaklui gebruikt (zie ook sleg). De steenbakker legt er het droogveld mee aan voor bakstenen en tegels. Met een tuinspade spit hij eerst het droogveld om en overdekt het met teelaarde; zo bakent hij tegelijkertijd de juiste ruimte af. Hij trapt vervolgens, voetje voor voetje, de aarde aan en maakt ze met de grondstamper egaal en vast; de steel van zijn stamper heeft vaak een dwarshout als handgreep. Muren van huizen kunnen van pisé, d.i. aangestampte aarde, gebouwd worden. Daarvoor wordt de grond tussen een houten bekisting met een grondstamper aangestampt. Ook daken worden van dat materiaal gemaakt, maar dan uiteraard zonder bekisting (1). Ook gietijzeren grondstampers...
Haagschaar (hand) (v.)
De haagschaar, die de snoeisabel (zie machete) vervangt, dient om hagen en heesters te scheren. Ze bestaat uit twee hefbomen van de eerste soort, die rond een spil draaien. De ca. 25-30 cm lange bladen met rechte snede liggen in hetzelfde vlak als de armen of er schuin op. Op recente modellen zijn over ca. 5 cm, naast de spil, een reeks tanden gesmeed in één van de bladen. Zo kunnen betrekkelijk dikke takken (tot ca. 1,5 cm) doorgeknipt worden die anders zouden kunnen wegglijden, maar nu tegengehouden worden ter hoogte van de tanden. De armen van de haagschaar bestaan uit twee angels die al dan niet door de twee houten handvatten van ca. 25 cm steken; soms zijn de armen van de haagschaar door middel van een dille aan de (kortere) handvatten bevestigd. Vandaag de dag zijn twee rubberen kussentjes op de armen bevestigd, waartegen de armen stoten wanneer geknipt wordt. Een ander model haagschaar bestaat uit twee metalen armen, al dan niet draaiend om eenzelfde spil, die elk op hun beurt...
Haagspanner (o.)
Wanneer een opening ontstond in een haag die het vee moest tegenhouden, werd om het gat te dichten soms aan beide zijden van de haag een horizontale staak bevestigd. De twee staken werden samengebonden en drukten dus de takken op één rij. Om ze bij elkaar te trekken, werd gebruik gemaakt van een touw of van een haagspanner (1). Dat werktuig bestaat uit een recht stuk hout van ca. 60 cm waarin één of meerdere holronde uitsnijdingen zitten en dat als hefboom dient. Aan één uiteinde van de hefboom is een metalen ketting bevestigd die eindigt in een grote haak (10-15 cm). Deze haak wordt rond één van de staken gehangen terwijl de andere staak in een uitsnijding van de hefboom geplaatst wordt. Naargelang de gewenste afstand tussen de twee staken, kan de ketting ingekort worden met behulp van een kleine haak die zich aan het andere uiteinde van de ketting bevindt. Wanneer er op de hefboom geduwd wordt, worden de twee staken naar mekaar toe getrokken. De plaats van de holronde uitsnijdingen...
Haakpriem (m.)
Lange (ca. 75-85 cm), smalle (ca. 1 cm) lichtjes gebogen staaf met één haakvormig uiteinde en één puntvormig uiteinde. In het midden is er een hol uitgesmede verbreding of een driehoekig uitsteeksel (1) om tegen de bandroede (2) te drukken. Met de haakpriem worden tenen door een strooien of rieten dak gestoken en rond de daklatten aangebracht zodat het riet vastgebonden kan worden. Dat laatste gebeurt met behulp van de schoppriem, d.i. eveneens een lange, smalle, lichtjes gebogen staaf maar met een schopvormig uiteinde. Beide priemen worden met het puntvormig uiteinde door de strolaag onder een deklat gestoken. Ze worden schaarsgewijs naast elkaar geplaatst zodat de beide driehoekige uitsteeksels op de bandroede komen te rusten. Wanneer de bovenste uiteinden van de priemen naar beneden geduwd worden (3), ontstaat een hefboomeffect en wordt het stro tegen de daklat aangedrukt. De strodekker heeft nu beide handen vrij om het stro vast te binden.Het kan ook gebeuren met behulp van het zetje...
Haaksleutel (m.)
Met de haaksleutel worden ringmoeren, pluggen enz. met een (zaag)gleuf of een gaatje in de omtrek van de moer (bv. van een stuurkolom), aan- of losgedraaid. Het uiteinde van de haak, voorzien van een nok of pen, past dan respectievelijk in de gleuf of het gaatje. De haaksleutel is vaak gecombineerd met een steek- of een ringsleutel, ook wel eens met een schroevendraaier of een fietssleutel (ringsleutel). Er bestaan ook dubbele en verstelbare haaksleutels. Deze laatste zijn uitgerust met een scharnier zodat je de haakopening van de sleutel kan instellen. De sleutel voor ontromer is een speciaal model van haaksleutel met een gaffelvormige bek. Zie ook pensleutel, conussleutel. [MOT]
Haarborstel (m.)
Nieuwe fiche in opbouw De haarborstel is een borstel of schuier voor het ontwarren, gladmaken en stileren van voornamelijk hoofdhaar. Voor bepaalde handelingen kan men ook een gewone haarkam gebruiken. Zie ook de haarborstelreiniger. Voor dierenvacht zijn er specifieke borstels zoals de kattenborstel. [MOT]
Haarborstelreiniger (m.)
Kleine borstel of schuier met, meestal houten, handvat en stalen haren om een haarborstel of haarkam te reinigen. Achtergebleven plukjes hoofdhaar en stofpluisjes blijven kleven door elektrostatische energie en hopen zich op tussen de borstelharen. Er bestaan diverse vormen, soms in een set met andere reinigingsborstels aangeboden bij een bijpassende haarborstel of haarkam. Een model bestaat uit een klein houten plankje (ca. 10 cm lang, 5 cm breed) met dwars erop 15 tot 20 plukjes stalen haren. Een ander courant model om te ontpluizen gelijkt enigszins op een zeer fijne hark. [MOT]
Haarhamer (m.)
Hamer (ca. 400-600 gr) met dubbele pen en korte (ca. 20 cm) houten steel. De haarhamer is naast het haarspit een onderdeel van het haargerei waarmee men de snede van de zeis of zicht scherpt door deze dun uit te slaan. Bij dat werk slaat de maaier op het blad, steeds naar de snede toe, ervoor zorgend dat de hamer evenwijdig met het blad en met de snede valt. Om sneller en gemakkelijker te werken, zijn diverse haartoestellen ontwikkeld. Te onderscheiden van de zaagzethamer die lichter is en een langere steel heeft. [MOT]
Haarkam (flattop) (m.)
Haarkam voor het (bij-)knippen van hoofdhaar om de specifieke haarsnit flattop te bekomen (1). Bij een flattop staan de hoofdharen rechtop en vormen ze een plat profiel, vooraan of zijdelings bekeken. Net als haarkammen voor kuifhaar heeft hij lange tanden (ca. 10 cm). De kam is bijkomend voorzien van een libel (waterpas) om zeer nauwkeurig horizontaal te kunnen knippen zonder noodzakelijk contact te houden met de hoofdhuid. [MOT] (1) Geen Nederlands equivalent voor flattop gekend als stijlvariant op kuifhaar.
Haarspit (o.)
Klein aambeeld voor het haren (scherpen) van zeis of zicht. Het haarspit is een naar onder spits toelopende ijzeren pen, met platte vierkante verstaalde kop (ca. 3-5 cm). Soms is de kop ook wigvormig of zijn beide vormen gecombineerd. Ongeveer in het midden van de pen is een opening waardoor een ijzeren of houten dwarspen steekt om te beletten dat het haarspit tijdens het haren te diep in de grond wordt gedreven. In onze streken zit de maaier neer op de grond, met het haarspit tussen de benen. De zeis of de zicht wordt op het aambeeld gelegd en met een hamer geslagen. Met een haarhamer op het haarspit met platte kop, met een bankhamer op het haarspit met wigvormige kop. Om sneller en gemakkelijker te werken, zijn diverse haartoestellen ontwikkeld. [MOT]
Haartoestel (o.)
Haartoestel om het blad van zeis of zicht te haren (scherpen). De meeste modellen beogen hetzelfde principe als de haarspit en haarhamer maar het haren verloopt sneller en gemakkelijker. De gebruiker verschuift geleidelijk het zeisblad langs het toestel tijdens het haren van het snijvlak. Een model bevat een slagpen en spiraalveer, waarbij men met een hamerslag telkens de pen op het zeisblad slaat. De veer komt telkens terug voor de volgende haarslag. Zwaardere modellen werken met een klein strookje metaal om het snijvlak te walsen. Om voldoende kracht te zetten bij het knellen van het blad, is een lange en zware arm met handvat voorzien. Er bestaan ook haartoestellen met een zwengel, waarmee de gebruiker stalen kogels langs het snijvlak perst (1). [MOT] (1) BLAAS J. & VINK G., Strekels, haartuigen en haarapparaten, in Gildebrief Ambacht & Gereedschap 2020: 52-53.
Hak (v.)
Land- en tuinbouwwerktuig met een rechthoekig, halfcirkelvormig, driehoekig of hartvormig blad dat niet in het vlak maar schuin tegenover de houten, rechte steel ligt. De hoek tussen blad en steel varieert van 30° tot 80°. Vaak is het blad, dat van beslagen hout of ijzer kan zijn, met een oog of een dille met de steel verbonden; in enkele gevallen door middel van een zwanenhalsschacht. Meestal is de steel halflang (ca. 100-120 cm) en wordt de hak al staande gebruikt; er bestaan echter ook hakken met een kortere steel (ca. 50-60 cm) waarvoor men zich moet bukken of op de knieën moet (1). Afmetingen en gewicht variëren sterk en zijn aan de bestemming aangepast. Zo worden hakken gebruikt om de grond te bewerken, aardappelen aan te aarden (zie ook aanaardploegje), aardappelen te rooien (zie ook aardappelrooivork en aardappelrooihaak), bomen te planten, greppels te graven enz. In de griendcultuur (en in de weidebouw) worden de greppels na iedere oogst (zie rijshaak) uitgediept en verbreed...
Hakbeitel (m.)
Brede beitel (tot 8 cm) met één of twee vouwen, een angel en een borst, of een dille en een hecht, of helemaal van metaal (1).In tegenstelling tot de steekbeitel is de hakbeitel voor zwaar werk bestemd: een pen uithouwen, een met een boor gemaakt pengat uithollen, vloerplanken aandrijven (2), enz. Het hecht is doorgaans met één of twee ringen beslagen om het barsten te voorkomen.Sommige hakbeitels met driehoekige doorsnede, die naar het hecht toe vaak dikker worden (3), zijn slechts iets breder dan dik. Ze worden soms kantbeitel genoemd (4).De Japanse hakbeitel (Japans: õire nomi), eveneens voor het zwaardere werk, wordt gebruikt in een set met verschillende breedtes en lengtes.Zie ook schrijnwerkersguts.[MOT](1) Zie een lang exemplaar (95 cm) in ''Les moulins'': 24.(2) JELLEMA, R. 1941: dl. 1: 367.(3) Bv. GROTHE: 196.(4) Voor HALMA: s.v. is een kantbeitel een breekbeitel.
Hakblok (o.)
Vlees en groenten kan men hakken op een snijbord, een hakbord of een hakblok. Dat laatste is een dwars doorgezaagd stuk boomstam (ca. 30-60 cm doorsnede; ca. 13-50 cm dik) - vaak het gat van de boom - eventueel met drie poten eronder. Meestal is het van beukenhout. [MOT]
Hakbord (o.)
Op een hakbord worden groenten met een groentehakmes fijngehakt. Het bestaat uit een rechthoekige of trapeziumvormige plank met drie opstaande randen, zodat de versneden eetwaren op hun plaats blijven. In de moderne keuken is het hakbord veelal vervangen door een hakplank, zonder opstaande randen. Zie ook hakblok. [MOT]
Hakmes (hout) (o.)
Handwerktuig om dunne takken door te hakken, bomen te snoeien, tenen te oogsten enz. (vgl. machete). Met het hakmes wordt altijd geslagen, in tegenstelling tot het snoeimes waarmee gesneden wordt (wrijving) (1). Het hakmes bestaat uit een 25-35 cm lang blad (breedte ca. 7-20; gewicht ca. 0,7-1,3 kg) (2), waarvan de angel (de tong is uitzonderlijk) in een kort houten of leren hecht (ca. 15 cm) steekt dat over het algemeen in de as van het blad ligt (zie hieronder). Dat hecht kan recht zijn maar eindigt vaak in een bol of een houten of metalen haak om het werktuig tegen te houden. Een lichter (ca. 0,5 kg) model (3) heeft een smaller blad (ca. 20 cm bij 7-8 cm), met licht bol gebogen snede, dat in een parallel vlak van het handvat ligt. Het wordt, na het hakken van het rijshout met een rijshaak, gebruikt om de takken op te werken en op de hakblok op de gewenste lengte te hakken. Er bestaan modellen voor linkshandigen en voor rechtshandigen. Onder de hakmessen kunnen vier hoofdvormen onderscheiden...
Hakmes met lange steel (m.)
Hakmes door een dille op een 1-2 m lange steel bevestigd. De snede is meestal gebogen of haakvormig. Het hakmes met lange steel (1) dient om bramen, netels en doornige struiken af te hakken; de halve maan lijkt vooral gebruikt te worden om bomen (2) o.m. langs wegen en beken te snoeien. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. Halvemaan bestaat voor het werktuig van die vorm (bv. Catalogus 1840: 34). Misschien is het haagmes (MARIN: 342) een hakmes met lange steel. Te Dworp (Br.) hebben we snebbe opgetekend maar hebben niet kunnen uitmaken of deze benaming al dan niet enkel de halvemaan aanduidde. (2) BARRAL, J.A. & Henry SAGNIER, H. 1886-92: Dictionnaire d'agriculture, Paris: s.v. croissant.
Hakselsnijder met los blad (m.)
Het hakselmes wordt samen met de hakselgoot gebruikt om stro, hooi en maïsgroen te snijden dat in het veevoeder wordt verwerkt. Het geheel wordt een hakselsnijder (met los blad) genoemd. Het blad van het hakselmes is ongeveer 70 tot 100 cm lang en is tussen 10 en 20 cm breed. Het handvat aan de ene zijde van het mes ligt in het verlengde van het blad; aan de andere zijde is het handvat dwars aan het mes bevestigd. De hakselgoot bestaat uit een brede bak (ca. 25 cm) met twee (naar boven toe wijder) openstaande planken, waartussen het stro e.d., wordt gelegd. Het hakselmes wordt met beide handen vastgehouden terwijl men het stro, dat uit de goot steekt, afsnijdt. Er bestaat ook een hakselsnijder met vast blad, waar het mes aan één uiteinde vastgemaakt is aan het houten onderstel van de hakselgoot. In dit geval werkt het mes als een hefboom van de tweede soort (1). Zie ook hooimes. [MOT] (1) Er bestaat ook een hakselsnijder met draaiende messen.
Halmenhaak (m.)
De halmenhaak is een handwerktuig van sommige strodekkers en landbouwers om strohalmen naar zich toe te trekken en samen te trekken. Het sikkelvormig metalen blad is verbonden met een recht houten hecht. De halmenhaak onderscheidt zich van de bredere sikkel omdat hij niet snijdt en van de pikhaak, waarvan het blad haaks staat op een lange steel. [MOT]
Hamer (lederen) (m.)
Hamer (ca. 600-1000 gr) waarvan de cilindrische kop (ca. 7-8 cm doorsnede) van leder is, met een metalen tussenstuk. Vaak is het mogelijk om doppen van verschillend materiaal (rubber, nylon) op het tussenstuk te schroeven. De steel is van hout, plastic of metaal. Een ander lichter model heeft een cilindrische kop die geheel met leder omwikkeld is. De lederen hamer wordt gebruikt voor het bewerken van materiaal waarvan het oppervlak niet beschadigd mag worden. Zie ook hamer (nylon) en rubberhamer. [MOT]
Hamer (nylon) (m.)
Hamer (ca. 150-500 gr) waarvan de cilindrische (ca. 3-5 cm doorsnede) kop van nylon is, met een metalen tussenstuk. Vaak is het mogelijk om doppen van verschillend materiaal (leder, rubber, enz.) op het tussenstuk te schroeven. De steel is van hout of plastic. Men gebruikt de nylon hamer om materiaal te bewerken dat geen schade mag oplopen. Te onderscheiden van de reflexhamer die lichter (ca. 100-200 gr) is en waarvan de cilindrische kop kleiner (1-3 cm) is. Zie ook hamer (lederen) en rubberhamer. [MOT]
Hamguts (v.)
De hamguts is een guts om een ham of lamsbout uit te pijpen, d.i. ontdoen van het dijbeen of de bilpijp zonder het vlees (spierweefsel) open te snijden of te beschadigen. De beenguts is een stevige guts met een lang (ca. 15-20 cm) en vrij breed (ca. 2-3 cm) blad dat aan de buitenzijde een vouw heeft, bevestigd in een houten of plastic hecht. De holle vorm van het blad glijdt gemakkelijk over het been en de vouw aan de buitenzijde zorgt ervoor dat het vlees zonder veel moeite loskomt en het zo weinig mogelijk beschadigd wordt. In de lengte is het werkend deel soms licht gebogen. Zie ook uitbeenmes. [MOT]
Hammes (slager) (o.)
Met het hammes worden stukken ham in zeer dunne plakken gesneden. Het heeft een smal (ca. 1,5-2 cm) en lang (ca. 25-30 cm) zeer buigzaam lemmet met een afgeronde punt die de dunne plakken niet kan scheuren. De snede kan glad, gegolfd of getand zijn. Zie ook voorsnijmes. [MOT]