ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 1,101 - 1,150 1,399 resultaten gevonden
Steekbeitel (m.)
Brede beitel met één vouw, soms zonder borst. Aangezien hij lichter werk verricht dan de hakbeitel, wordt hij theoretisch niet geslagen met de houten hamer, maar geduwd. Hij is ook scherper geslepen dan de hakbeitel. De Japanse steekbeitel (Japans: tsuki nomi) is langer dan de westerse en wordt steeds met beide handen gehanteerd. Hij wordt gebruikt voor de afwerking van pen- en gatverbindingen en groeven. [MOT]
Steekbeitel, parallelle (Japanse) (m.)
De Japanse schrijnwerker gebruikt de parallelle steekbeitel (1) (Japans: kote nomi) voor het uitsteken en afwerken van zwaluwstaartverbindingen. Het ijzer (14 cm) maakt na 8 cm plots een z-vormige hoek om vanaf daar over te gaan in het blad. Dat blad (ca. 1 cm bij 6 cm) is zowel aan beide lange, als aan de korte zijde scherp. De vouw staat schuin op de as van het werktuig. Het ijzer is door een angel met een rechte, houten steel verbonden. Met de schuine snede kan gemakkelijk in de hoeken gewerkt worden. De knik in het ijzer biedt het voordeel dat bij het uitsteken van het hout de hand, noch het handwerktuig het werkstuk raken. [MOT] (1) COALDRAKE: 57; ODATE: 74.
Steekbijl (v.)
Met de steekbijl worden vlakke zijden van pennen, gaten en balken effen gestoken (1). Van dat werktuig bestaan er drie hoofdvormen: met dille, met angel en houten handvat, met dille op een stang (2). De steekbijl met dille is een rechthoekig metalen blad van ca. 4-6 bij 45 cm (ca. 1,5-2 kg) waarvan één kleine zijde in een vouw eindigt. Op de andere is een dille haaks op de as van het werktuig gesmeed. Deze dille dient als handvat, er steekt geen hecht in. De uiteinden van de twee lange zijden zijn meestal ook afgeschuind (3). Het tweede model heeft een ca. 10 cm breed blad waarvan de kleine zijde in een vouw eindigt (de lange zijden zijn afgeschuind) en de andere in een stang die er haaks op gesmeed is en waarvan het uiteinde rechthoekig geplooid is en een dille vormt (4). Het geheel is ca. 60 cm lang en weegt ongeveer 2,5 kg. De steekbijl met angel bestaat uit een rechthoekig metalen blad van ca. 30-40 cm bij 6-10 cm. Een kleine zijde eindigt in een vouw (de lange zijden zijn niet afgeschuind)...
Steekbijl, dubbele (v.)
De dubbele steekbijl heeft dezelfde bestemming als de steekbijl. Ze bestaat uit een platte, rechte metalen staaf (120-130/3-4 cm) waarvan een uiteinde de vorm van een beitel heeft zoals een steekbijl met een dille, de andere de vorm van een schietbeitel (1). De vlakken van de vouwen liggen loodrecht op elkaar. In het midden van de staaf is in hetzelfde vlak een dille gesmeed van 10-45 cm waarin doorgaans geen hecht gestoken wordt. Uitzonderlijk vervangt een angel met hecht de dille. De timmerman houdt de dille in zijn rechterhand, de staaf die soms op zijn schouder glijdt, in zijn linker, boven of onder de dille. Door een asgerichte beweging stoot hij op de te bewerken balk. Zie ook dwarsaks. [MOT] (1) BISTON-BOUTEREAU-HANUS: 242 en OSLETb: 30 spreken van een dubbele steekbijl met guts. Dergelijk werktuig schijnt uitzonderlijk te zijn.
Steekmes (houtsnijder) (o.)
Mesje dat de houtsnijder gebruikt bij het kerfsnijden (zie ook rozenmesje en kerfmes). Het heeft een naar het uiteinde toe breder uitlopend blad met een rechte snede (ca. 2 cm) die zich schuin ten opzichte van de as van het mes bevindt. [MOT]
Steekmes (leerbewerker) (o.)
Dit steekmes (1) is een mesje dat de leerbewerker gebruikt bij het versieren van leder. Het heeft een smal rechthoekig blad (7 mm) met een scherpe, schuine snede in een hoek van ca. 70°. Het mesje wordt schuin of verticaal vastgehouden om een V-vormige insnijding te maken. Daarbij trekt men het mesje naar zich toe. Het kan ook als een burijn worden gebruikt en wordt dan in het leder naar voren geduwd. Niet verwarren met het steekmes (houtsnijder)). Zie ook drijfijzer. [MOT] (1) DE RECY: 45-48.
Steekmes (mandenmaker) (o.)
Het steekmes van een mandenmaker is een mes met breed, gebogen of halfrond (ca. 4-7 cm) lemmet waarvan de buitenzijde scherp is. De mandenmaker gebruikt het steekmes om de tenen die uit een gevlochten mand steken, af te snijden. Hij plaatst de snede op de teen en steekt deze af door een asgerichte beweging (vgl. krommes). Het steekmes wordt soms door een schoenmakersmes vervangen (1). [MOT] (1) AUDIGER: 3; LEROUX & DUCHESNE: 4.
Steekpasser (m.)
De steekpasser is een V-vormige passer waarvan de twee benen rond een op hun uiteinde geplaatste spil draaien, en in stalen punten eindigen (1). Soms is er op een been een boog gesmeed. Door middel van een schroef kunnen de benen dan vastgezet worden; men spreekt hier soms van een voegpasser (2). De steekpasser is meestal van metaal. Grote modellen van houtbewerkers bv. timmerlieden en ook van tuiniers en landmeters zijn vaak van hout, modellen van boetseerders en pottenbakkers steeds van (buxus-)hout (3). De steekpasser dient om te meten en om cirkels of bogen te beschrijven. Zie ook de veerpasser en ritspasser. [MOT] (1) Het gebogen mes dat een groef uitsnijdt (TITA: fig. 1j) schijnt hier onbekend. Er zou ook een passer met zandreservoir bestaan waarmee de tuinier duidelijk gebogen lijnen kan aftekenen. een van de punten is hier vervangen door een zinken buisje waardoor wit zand loopt (''Courrier horticole'' 9 (1947): 118. (2) Ook juistheidspasser (VAN HOUCKE: 540). (3) Buxushout is...
Steeksleutel (m.)
De steeksleutel is een gaffelvormige moersleutel (zie glossarium) met open bek die de moer van terzijde vat (in tegenstelling tot de ringsleutel bv.). De bek ligt in hetzelfde vlak maar heeft een standhoek van 0° tot 90° ten opzichte van de steel. De sleutel kan enkel of dubbel zijn, gecombineerd met een ringsleutel (men spreekt dan soms van een steekringsleutel), een haaksleutel, enz. (1).Voor diverse modellen van verstelbare steeksleutels, zie de moersleutel (verstelbare). Zie ook de alligatorbeksleutel, kalkoensleutel, magneetsleutel, slagsteeksleutel, conussleutel. Te onderscheiden van de open ringsleutel. [MOT] 1) Uitzonderlijk kan men "om zekerheid te hebben, dat de sleutel niet met een stuk gaspijp verlengd kan worden, de steel in een knop of in een tweede omgezette bek doen eindigen…" (ZIECK & POSTEMA: 182).
Steekspade (steenbakker) (v.)
Om klei te delven, wordt een spade gebruikt met korte T-steel en een klein ijzeren blad dat in hetzelfde vlak ligt als die steel. De steellengte is aangepast aan de gebruiker; de lengte van het blad neemt af naarmate de delver de klei dieper uitgraaft (van ca. 18 tot ca. 12 cm). De arbeider duwt de spade krachtig in de grond zonder zijn voet te gebruiken. Daarom zorgt hij ervoor dat de snede steeds scherp is en brengt hij regelmatig een bezoek aan de smid. [EMABB]
Steekspade (v.)
Spade met lang (ca. 30-40 cm) en smal (ca. 10-17 cm) blad, met dille of veren, dat licht gebogen staat ten opzichte van een T- of D-steel (70-95 cm). Om gemakkelijker in de grond te kunnen dringen, is de snede van het blad vaak licht gebogen en versmalt het meestal een tweetal centimeter naar onder toe (1). Bovenaan is het blad soms voorzien van een voetsteun om de schoen van de gebruiker niet te beschadigen. Om te voorkomen dat de kleigrond aan het blad blijft kleven, wordt dat laatste voor elke steek in een emmer water gedompeld; soms worden er met een hamer deuken in de holle zijde van het blad geslagen (2). In de 19de eeuw werd in de lichte grond naast de stalen steekspade ook nog een houten, met beslagen blad, gebruikt (3). Uitzonderlijk wordt in plaats van de steekspade soms een verlengstuk bovenaan op het blad van de tuinspade bevestigd om dieper te kunnen spitten (4). Een steekspade dient om te graven of diep te spitten, d.i. de grond twee, drie of vier steken diep om te werken...
Steekzetter (m.)
De steekzetter is een schoenmakerswerktuig dat bestaat uit een metalen staafje (ca. 4-5 cm lang) dat naar het uiteinde toe vaak breder uitloopt en dat aan het hoofdeinde voorzien is van een groef, bevestigd in een houten hecht. Met de steekzetter wordt er tussen elke steek op de bovenrand van de schoenzool een inkerving gemaakt om de steken vast te zetten en ze beter te laten doen uitkomen. Voor hetzelfde doeleinde kan ook een randwieltje gebruikt worden. [MOT]
Steelschraper (m.)
De steelschraper, die vooral een schilderswerktuig is, wordt soms gebruikt om hout glad te schrapen, om het binnenste van een ton te reinigen, om aardewerkproducten af te werken enz. Het is een meestal driehoekig metalen plaatje (5-14 cm) met in het midden van het vlak een metalen staafje dat in een houten hecht steekt. Een van de zijden kan boogvormig zijn. Het werktuig onderscheidt zich van het staarttrekmes door het feit dat het vlak van het blad en dat van het bewerkt stuk haaks op elkaar staan. Zie ook de kistenschraper, het glasafsteekmes en de schuimschraper. [MOT]
Steenboorschaaf (v.)
De stukadoor gebruikt de steenboorschaaf om nog vochtig lijstwerk uit gips glad te schaven en sponningen uit te schaven om een bepaald profiel aan de sierlijst te geven. De steenboorschaaf is een lange (ca. 35-50 cm), smalle (ca. 3-6 cm breed blok; ca. 1-7,5 cm brede beitels) schaaf waarvan de beitel op de schuine (ca. 35°) voorzijde van het blok is bevestigd door middel van schroeven die in een ingewerkt plaatje draaien. De beitel kan een rechte, schuine, holle of bolle snede hebben (1). Achteraan het blok is een gleuf voorzien dat als handvat dienst doet. Zie ook steenschaaf en neusboorschaaf. [MOT] (1) Bv. GOLDENBERG: 148.
Steenhouwersguts (m.)
De guts die steenhouwers gebruiken, is een metalen beitel met hol blad om afrondingen in steen te bewerken. Volledig metalen modellen van de steenhouwersguts gelijken sterk op de timmermansguts en zijn niet te verwarren met de klompenmakersguts, die breder is. Modellen voor zachte steensoorten, zoals mergel, hebben vaak een houten hecht. De snede is soms getand, waardoor het werktuig lijkt op een hol model van de tandbeitel. [MOT]
Steenhouwershamer (houten) (m.)
Houten hamer die bij het bewerken van steensoorten met een beitel wordt gebruikt. Hij heeft een ronde of rechthoekige (1) doorsnede en omdat de slag doorgaans van de pols uitgaat, lopen zijn banen niet evenwijdig maar schuin ten opzichte van elkaar. De steel is kort (ca. 15 cm) en eindigt in een bol (2). Soms raadt men azijnhout aan voor hardsteen, palmhout voor zandsteen en beukenhout voor kalksteen (3). De hamer kan ook voorzien zijn van twee beslagringen (4). [MOT] (1) Bv. ''Taille de la pierre'': 24. (2) Zie in ''Taille de la pierre'': 24 een houten steenhouwershamer met langere steel en zonder bol. (3) JELLEMA: 45. (4) BESSAC: 161.
Steenhouwersklopper (houten) (m.)
De houten (1) steenhouwersklopper (2) is een flesvormige klopper waarvan de korte steel (ca. 10-15 cm) in het midden van de basis van een cilinder of de top van een afgeknotte kegel steekt. Deze vorm maakt het de beeldhouwer mogelijk om vanuit eender welke hoek op de beitel te slaan zonder de positie van zijn hand op het handvat te moeten veranderen en geeft een perfecte controle op het werken met de beitel: de beeldhouwer kan zo met juist afgemeten kracht en in de juiste richting slaan. Omdat hij van hout is, zal hij het beitelhecht niet versplinteren of splijten, zoals een metalen hamer waarschijnlijk wel zou doen. Deze klopper wordt ook gebruikt door de houtsnijder. Naargelang het werk vordert en men fijnere beitels gaat gebruiken voor het werk, zal men ook lichtere kloppers nemen om te voorkomen dat de beitel te diep in het hout zou doorschieten. Zie ook metalen steenhouwersklopper en steenhouwersvuist. [MOT] (1) Er bestaan ook modellen waarvan het werkend deel uit koper of plastic...
Steenhouwersklopper (metaal) (m.)
Metalen hamer waarvan de korte steel (ca. 10 cm) in het midden van de basis van een cilinder of de top van een afgeknotte kegel steekt, zoals bij de houten steenhouwersklopper. Hij kan ook vierkantig zijn met banen die wijder uiteenlopen naar het kopeinde toe. Met deze hamer kunnen krachtige slagen gegeven worden en hij wordt voornamelijk gebruikt op harde steensoorten in combinatie met een beitel. Zie ook steenhouwersvuist. [MOT]
Steenhouwersvuist (v.)
De steenhouwersvuist is een zware hamer met rechthoekig, soms licht naar de steel toe gebogen, ijzer met vierkante banen. Het ijzer zit gevat in een korte (ca. 13-25 cm) houten steel. De lange zijden zijn soms licht uitgehold ter hoogte van de steel (1). De steenhouwer gebruikt de steenhouwersvuist om op de beitels met smalle kop (2), of op een klopboor (zie klopboor (pijp) en klopboor (beitel)) te slaan. Ook bij het afsplijten van een steenblok van de juiste maat en vorm; één voor één worden dan een aantal wiggen op een rechte lijn en op enige afstand van elkaar in het steenblok geklopt totdat de twee gedeelten van de steen van elkaar losgespleten zijn. Zie ook metalen steenhouwersklopper. [MOT] (1) Die uithollingen zouden zorgen voor een betere verdeling van de slagkracht op harde steensoorten zoals graniet (MERCUZOT: 221). (2) Wanneer de beitelkop breed is, wordt een houten steenhouwersklopper gebruikt.
Steenschaaf (v.)
De steenschaaf dient om zachte steensoorten - na de bewerking met de vlecht, het ceseel of de tandbeitel - of sierlijsten effen te schaven. Er is een grote verscheidenheid aan modellen en formaten naargelang het te bewerken oppervlak. Een steenschaaf bestaat uit een houten blok (ca. 7-30 cm lang; ca. 1-10 cm breed; ca. 3-10 cm hoog) met 5 à 12, al dan niet getande, messen (ca. 0,1-0,2 cm dik) in de zool. Zowel laatstgenoemde als de messen kunnen recht, bol of hol zijn. De messen kunnen evenwijdig of in visgraat ten opzichte van elkaar staan en haaks of schuin naar voor in het blok geplaatst zijn. In dat laatste geval is er meestal een vast blad voorzien op de voorzijde van het blok (1) om de stabiliteit te verbeteren en de efficiëntie over de gehele lengte te verhogen (2). De tanden kunnen grof (4 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,5 cm) tot fijn (8 tanden per cm met een hoogte van ca. 0,2 cm) zijn. Eventueel is er bovenaan het blok een opening als handvat, soms ook een hoornvormig...
Steenslagvork (v.)
De spoorwegarbeider gebruikt een steenslagvork om steenslag te scheppen dat nadien onder de rails worden gestopt met een stophouweel. Ook de wegenwerker en de tuinier gebruiken de steenslagvork om respectievelijk de wegen en de tuinpaden met de aangevoerde steenslag of grind te verharden. De steenslagvork heeft ca. 8-10 lange, in doorsnede vierkantige, gebogen tanden (lengte ca. 30 cm) die relatief dicht bij elkaar staan (ca. 2-3 cm) over een breedte van ca. 22-32 cm. De tanden aan de buitenzijde staan iets meer naar voor. Meestal is het werkend deel door middel van een dille bevestigd aan een bol-, T- of D-steel (ca. 100-135 cm). De steenslagvork is te onderscheiden van de steenkoolvork die langere tanden heeft en ca. 20-50 cm breed is, en van de aardappelschepvork met knoppen op de uiteinden van de tanden. [MOT]
Steenvorm (m.)
Houten raam waarin de steenbakker de klei omvormt tot een gewenst baksteenformaat. De afmetingen ervan houden rekening met de krimp van de klei tijdens het drogen en bakken. Meestal is de steenvorm volledig uit hout gemaakt en bestaat ze uit vier plankjes (wilg, beuk, soms eik) die met een pen-en-gatverbinding worden samengehouden; die verbindingen worden met een toognagel vastgezet. De twee lange zijplankjes steken uit en zijn puntig afgewerkt om als handgrepen te dienen opdat de vorm makkelijk vastgenomen en weggedragen kan worden. Soms wordt de bovenkant van het vormraam beslagen om slijtage tegen te gaan (die bovenkant kan na het maken van enige duizenden stenen sleet vertonen veroorzaakt door het herhaaldelijk over en weer schuiven met de natte plaan. In de onderkant van de vorm is een inkeping om hem makkelijk te herkennen en om omwisseling van boven- en onderkant te vermijden. De onderkant moet immers goed vlak blijven om aan te sluiten op de beukenhouten steenmakersblok die op...
Steenzaagje (v.)
Het steenzaagje (1) is een kleine handzaag met houten hecht en metalen blad om inkepingen te zagen in zachte steensoorten zoals mergel. Er bestaan diverse modellen, qua constructie vaak gelijkend op handzagen voor hout maar in tegenstelling tot die laatste zijn de tanden van steenzaagjes nooit gezet (= om en om naar buiten gebogen). De meeste hebben een tegenliggend blad aan een houten blok met ronde of ovalen uitsparingen, waar één of beide handen of enkele vingers in passen om het werktuig stevig te grijpen. Dit onderscheidt hen onder meer van de fineerzaag en groefzaag. [MOT] (1) Te onderscheiden van de steenzaag met groot formaat, die in de steengroeve vaak door twee personen wordt gehanteerd. Grote modellen van steenzagen gelijken sterk op grote types houtzagen zoals de trekzaag maar zijn anders getand.
Steilblokschaaf (v.)
De steilblokschaaf is een korte blokschaaf met bijna verticale beitel, zonder keerbeitel. Ze dient om zeer harde houtsoorten te schaven of beter, te schrapen. Zie ook tandschaaf. [MOT]
Stempel (leer) (m.)
Handwerktuig dat de boekbinder gebruikt bij het blinddrukken (1) of bij het vergulden van in leer gebonden boeken, meer bepaald het versieren met motieven - zoals ornamenten en geometrische figuren - op de boekband. De stempel heeft meestal een koperen werkend deel en is met een angel, doorgaans vierkantig in doorsnede, bevestigd in een houten hecht. Na verhitting wordt de stempel op het leer – al dan niet voorzien van bladgoud - gedrukt, om een motief aan te brengen. Sommige modellen zijn voorzien van een patroon met rechte hoek om bv. een afdruk in de hoeken van het voorplat aan te brengen. SALAMAN 1986: 6 onderscheidt stempels voor blinddruk van stempels die gebruikt worden met bladgoud. Eerstgenoemde zijn zo gemaakt dat je een verhoogd patroon en een dieper gelegen achtergrond bekomt als motief. Bij stempels voor bladgoud bekom je een patroon waarbij het gouden motief dieper in het oppervlak is gedrukt. Voor lijnen of een smal, langwerpig motief gebruikt men een filetstempel. Zie...
Stempel (steenbakker) (m.)
Op bakstenen, tegels en dakpannen (zie stempel (tegelbakker)(pottenbakker) worden soms tekens aangebracht. Doorgaans zijn het letters die naar de fabrikant verwijzen. Dat gebeurt met een hamervormige stempel. [EMABB]
Stempel (tegelbakker) (pottenbakker) (m.)
Metalen drukstempel gebruikt om tegels en potten te merken. Op bakstenen (zie stempel (steenbakker)), tegels en dakpannen worden soms tekens aangebracht. Doorgaans, letters die naar de fabrikant verwijzen. Tegels worden soms ook voorzien van een omcirkelde M op één van de smalle zijkanten; hij duidt niet aan dat de tegel machinaal wordt gevormd, maar dat de klei waaruit de tegel is gemaakt machinaal wordt voorbereid, dus fijner is. Cijfers op vaatwerk verwijzen vaak naar de inhoud. [EMABB]
Stempelhamer (houthakker) (m.)
Hamer waarop de stempel van de eigenaar van het bos of van de houthandelaar staat, dienend tot het merken - op de doorsnede - van gevelde bomen. De hamer kan een stempel aan één of beide zijden hebben of er kan een metalen rad op de steel steken waarop in uitspringende gedeelten verscheidene letters of cijfers staan zodat een combinatie kan gestempeld worden. De stempelhamer is te onderscheiden van het blesbijltje, daar hij geen bijltje heeft. Zie ook stempelhamer (leerlooier) en slagstempel. [MOT]
Stempelhamer (leerlooier) (m.)
Houten hamer met een metalen plaatje op de baan (zie glossarium), waarop een patroon van kleine nageltjes bevestigd is; die nageltjes kunnen letters of een figuur vormen. Met de stempelhamer merkt de leerlooier de huiden: bij het slaan maken de nageltjes gaatjes in de dierenhuid. Zie ook stempelhamer (houthakker). [MOT]
Stempeltang (v.)
Men kan een stempel in papier drukken met een stempeltang. De stempeltang bestaat uit twee delen: de stempel en de houder. De stempel zelf lijkt op een breed pincet dat uitloopt in twee stempelplaten. Op de binnenzijde van de platen zit de tekening van de stempel in reliëf. Deze stempel wordt in de houder geplaatst. Met een arm drukt men beide platen van de stempel tegen elkaar. Het papier ertussen wordt vervormd naar de tekening van de stempel, die trouwens makkelijk verwijderd kan worden om een andere stempel erin te plaatsen. Zie ook controletang. [MOT]
Stikhaak (m.)
De griendwerker gebruikt een stikhaak om de jonge twijgen in (overjarige) hakgrienden (zie rijshaak) en in knotwilgen te stikken, d.i. dunnen (1). De stikhaak bestaat uit een sikkelvormig blad (breedte: 2 cm; dikte 2 mm) dat door middel van een angel met een steel van ca. 15-25 cm verbonden is; door steel en angel steekt een nagel. Soms is er tussen angel en werkend deel een verlenging (ca. 15-20 cm) (2) voorzien. Hiermee zou men makkelijker tussen de dikkere overjarige takken kunnen werken zonder de handen te beschadigen. Te onderscheiden van de lattentrekker die groter en zwaarder is. Zie ook snoeimes. [MOT] (1) Voor hetzelfde doel wordt ook gebruik gemaakt van een bandhaakje dat sterk gelijkt op de stikhaak. Het blad (ca. 15 bij 2 cm; gewicht ca. 150gr) van het bandhaakje is minder gebogen. (2) Bv. VINK: 17.
Stikspade (steenbakker) (v.)
Spade met ijzeren blad, breder dan hoog (ca. 30 x 15 cm), met rechte of schuine snede en voorzien van een houten T-steel; wanneer de snede schuin is, gelijkt het werktuig enigszins op de overschietspade. De steenbakker gebruikt de stikspade om zavel doorheen de gerotte klei te spitten. [EMABB]
Stoffeerdershamer (m.)
De stoffeerdershamer is een relatief lichte (ca. 200-400 gr) hamer - te onderscheiden van de glazenmakershamer - met een lange (ca. 10-15 cm), smalle (ca. 1-1,5 cm) kop bevestigd aan een houten steel. De hamerkop heeft één ronde baan en aan het andere uiteinde een platte pen, vaak met een klauw. De stoffeerder gebruikt de hamer om kopspijkertjes in te slaan en te verwijderen. Soms is de kop gemagnetiseerd; zo worden de spijkertjes vastgehouden, wat het werk vergemakkelijkt aangezien bij het bekleden van meubels vaak in lastige hoekjes moet worden gespijkerd. [MOT]
Stokbeitel (m.)
De stokbeitel wordt gebruikt voor het koud of warm doorhakken van staven of ijzeren banden en tot het besnoeien van werkstukken. De smid plaatst de pen van de stokbeitel op het werkstuk en slaat met de voorhamer op de baan van het werkend deel. De stokbeitel bestaat uit een hardstalen hamerkop met in het vlak van de steel een wigvormige pen en een vlakke baan, waarin een steel (ca. 40 cm) steekt. Een zeldzaam model heeft een ijzeren steel waarbij zich tussen het werkend deel en de steel een veer bevindt (1). Deze vangt de kracht van de slag op als er niet loodrecht op de beitel wordt geklopt. De pen heeft een dubbele vouw van 30° om het ijzer warm door te hakken of van 60° om het koud te bewerken. Te onderscheiden van de stokwig. Zie ook schrooi en koubeitel. [MOT] (1) Bv. VAN DONGEN: 80.
Stokdoorslag (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een stalen hamerkop met een ronde (diam. ca. 0,5-2,5 cm), ovale, vierkante of rechthoekige doorsnede waarvan één uiteinde taps toeloopt in een vlakke punt en het andere uiteinde een vlakke baan heeft. De hamerkop wordt op een houten steel (ca. 20-40 cm) gestoken. De smid gebruikt de stokdoorslag om in een gloeiend stuk ijzer gaten te slaan van de gewenste vorm (rond - vierkant - rechthoekig) en diameter door met de smeed- of voorhamer op de baan van het werkend deel te slaan tot het halfweg door het metaal is gedreven. Het werkstuk, ondersteund door een onderlegplaat of boven het gat van het aambeeld geplaatst, wordt omgekeerd om met de stokdoorslag het gat in het werkstuk volledig door te drijven. Doordat de stokdoorslag taps toeloopt, wordt nadat het gat gemaakt is, het metaal verder opzij geduwd. Sommige modellen gelijken op de dolhamer. Zie ook stokpuntslag (hoefsmid) en doorslag (smid). [MOT]
Stokdweil (v.)
Dweil of bos oude lappen (1) die aan een stok bevestigd zijn en waarmee schoongemaakt wordt in de bakoven voordat het brood met de ovenpaal in de bakoven "geschoten" wordt en na het verwijderen van de kolen met het rakelijzer, ook om water op te nemen in een scheepsruim (2). In de oven gebruikt men ook wel eens een natgemaakte (oven)bezem, uit rijshout van brem of berk, of een ovenwis (3). [MOT] (1) Soms zelfs een stuk afgedankt net. (VAN DE VENNE: 22). (2) DORLEIJN: 132. (3) Men spreekt van een ovenwis als er in plaats van de dweil een bosje stro op de stok bevestigd is (WEYNS 1963: 35).
Stokemmer (m.)
Ronde naar boven toe wijder wordende emmer (diam. ca. 20-30 cm) van hout, van (gegalvaniseerd) ijzer of van plastic, bevestigd aan een lange (ca. 200 cm) houten steel. Met de stokemmer wordt water geput, ook beer uit de beerput. Te onderscheiden van de beerlepel waarmee uit de beerkuip wordt geschept. [MOT]
Stokhaak (m.)
Handwerktuig om voorwerpen op- of af te hangen. De slager gebruikt hem voor spek, worsten e.d., de stomer, voor kleren, de winkelier, voor lichte en betrekkelijk weinig verkochte goederen. De stokhaak bestaat uit een naar boven gebogen haak (ca. 5 cm) met dille waarin een lange steel (ca. 120-250 cm) steekt. Sommige modellen zijn voorzien van meerdere haken. Zie ook bootshaak. [MOT]
Stokpasser (m.)
De stokpasser bestaat uit een houten of metalen vierkantige tot drie meter lange staaf, waarop twee of drie (1) houten blokjes met een metalen punt glijden (2). In elk blokje steekt een wig die, wanneer ingedrukt, het blokje vastzet; soms is de wig door een duimschroef vervangen. Deze passer dient om grote bogen te beschrijven. [MOT] (1) Met drie punten kan een ellips getrokken worden, zie ook de ellipspasser. (2) Soms is een blok vast. Soms ook is een punt door een potloodhouder vervangen.
Stokpuntslag (hoefsmid) (m.)
Handwerktuig dat bestaat uit een hardstalen hamerkop waarvan één uiteinde de vorm heeft van een vierzijdige piramide en het andere uiteinde een vlakke baan heeft, op een relatief lange steel (ca. 40 cm) gestoken. Daarmee maakt de hoefsmid een vierkantig gat in het hoefijzer. Het metaal moet roodgloeiend zijn; de hoefsmid plaatst het puntig uiteinde van de hamerkop op het metaal en klopt op de vlakke baan met een hamer. Zie ook stokdoorslag. [MOT]
Stokschaar (v.)
De stokschaar is een grote (ca. 60-100 cm) schaar waarvan één uiteinde haaks is omgebogen zodat het in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Hierdoor kan men meer kracht op de andere lange arm uitoefenen. Deze laatste is meestal voorzien van een stootnok door het uiteinde om te buigen. Soms loopt de arm door en steekt met behulp van een angel in een houten handvat. Het werktuig bestaat meestal uit 2 hefbomen van de eerste soort die rond een spil draaien maar kan ook uit 2 hefbomen van de tweede soort bestaan (1); deze wordt veelal door de smid gebruikt. Hij bedient zich ook van modellen met een dubbele hefboomoverbrenging om extra veel kracht te kunnen ontwikkelen (2). De metaalbewerker knipt er metaalplaat mee die te dik (ca. 1,5-2 mm) is voor de plaatschaar. De muntslager gebruikt de stokschaar om uit de op dikte gehamerde plaat min of meer ronde muntplaatjes te knippen (3). Nadien worden ze op het juiste gewicht gevijld en...
Stokwig (v.)
De stokwig dient om korte blokken (1) te kloven (vgl. kloofmes). Ze bestaat uit een ijzeren wig van ca. 2 kg met een oog waarin een rechte schacht van 70-80 cm steekt. Haar doorsnede is meestal niet driehoekig: de twee zijden zijn evenwijdig over ca. 6-7 cm en lopen dan smaller toe. Tegenover de stompe snede eindigt de wig in een zwaar vierkantig blok waarop geslagen wordt. Het werktuig wordt op de doorsnede van het te kloven stuk geplaatst en door een helper door middel van een sleg of een moker geslagen (vgl. kloofbijl). Zie ook kloofwig. [MOT] (1) Zie een uitzondering in SANDVIG: 7-8. De spleet waarin de houten wiggen gedreven worden om een stam te kloven, wordt met een stokwig bekomen.
Stokzaag (v.)
Sommige snoeizagen kunnen door middel van een dille (1) op een lange schacht gestoken worden om hoger te kunnen snoeien zonder ladder. Zowel de zaag met stijf blad als de beugelzaag (zie glossarium) komen voor. De combinatie trekschaar en stokzaag (2) lijkt weinig succes gekend te hebben. [MOT] (1) Een snoeizaag die op de schacht geschroefd wordt (RASPAIL: fig. 5D= DAVID 1975a: 85) lijkt uitzonderlijk. (2) Zie DUTRY-COLSON: 438.
Stookschop (v.)
Rechthoekige ijzeren schop (ca. 30 cm lang) met een dille waarin een houten D-steel steekt (ca. 70-80 cm). Ze wordt door de stoker gebruikt bij het vullen van de stookketel van een verwarmingsinstallatie of van een stoommachine, door de steenbakker, van de oven. Ze heeft opstaande randen opdat de kolen er niet zouden uitvallen bij het scheppen. Zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Stootmes (o.)
Leerlooierswerktuig met een langwerpig blad (ca. 35-50 cm bij 10-25 cm) dat een holronde snede (1) heeft, gevat in twee rechte handvatten of één recht en één T-handvat die zich in het verlengde van het blad bevinden. Wanneer de huiden gepeeld zijn, d.i. onthaard, worden ze geschaafd: de laatste resten vlees en oneffenheden worden van de ruwe huiden weggesneden. Dit werk gebeurt op de afstootboom. De leerlooier vat het mes met beide handen en duwt het over de vleeskant van de huid - dat over de bolronde afstootboom is gespannen - naar beneden. De leerlooier gebruikt een gelijkaardig, maar bot mes - het haarmes - om de haartjes van huiden af te schrapen. [MOT] (1) Volgens SALAMAN 1986: 301 bestaat er ook een model dat aan beide lange zijden een snede heeft.
Stopblok (o.)
Houten of metalen wig - vandaag van kunststof -, meestal met holrond bovenvlak en een houten hecht of een metalen beugel. Het stopblok wordt tegen het wiel van een voer- of rijtuig geplaatst om het af te remmen of tegen te houden. De stopblokken voor de spoorwegen worden volgens plan gemaakt uit eik of olm; de steel (ca. 90 cm), uit es of acacia (1). [MOT] (1) ''Kleine houten voorwerpen'': 3.
Stophouweel (o.)
Door de spoorwegarbeider gebruikt houweel waarvan het ijzer in een punt eindigt en het andere uiteinde T-vormig is om fijne (bv. grind) en grove ballast onder de rails te stoppen. [MOT]
Stopmes (o.)
Het stopmes dient om stopverf aan te brengen in glassponningen. Er bestaan verschillende vormen die streekgebonden zouden zijn. Het blad kan puntig of stomp, stijf of veerkrachtig, recht of gebogen zijn. De huisschilder gebruikt het stopmes, nadat het houtwerk in de grondverf werd gezet en "afgepuimd", om spijker- en schroefgaten met stopverf te stoppen. Een eerder zeldzaam model heeft kleine sleuven in het blad (1), net zoals een glassnijder, om smalle stukjes glas af te breken. Zie ook kuipersstopmes en oestermesje. [MOT] (1) Zie JACKSON & DAY: 170 en SALAMAN 1976: 251.
Stopring (m.)
De stopring is een hulpmiddel bij stopwerk, voornamelijk om kousen te stoppen. Net als bij de maasbal wordt er een te herstellen stuk stof, bv. een sok, strak over getrokken. Een stopring kan als accessoire bij een specifieke breimachine worden aangeboden. Aan de met kunststof beklede ring schuiven twee kleine metalen ringetjes. De uitschuifbare haak heeft speling om het geleiden met de vrije hand te ondersteunen. Het stuk stof wordt gelijkmatig gespannen om op een glad oppervlak te werken, zodat er geen rimpels, plooien en andere onregelmatigheden ontstaan. Dergelijke stopring volstaat enkel om relatief kleine gaten te stoppen. Een alternatief is de borduurhoepel, die in vele formaten voorkomt. [MOT]
Straathamer (m.)
De straathamer of kasseihamer is een hamer om verharde wegen te plaveien met kasseien. Bij het meest voorkomende model is de korte houten steel van ca. 15 cm rond of ovaal in doorsnede. Hij steekt in het oog van een zware hamerkop van ca. 4 cm breed. Aan de ene kant buigt de kop na enkele centimeter naar de steel toe in een recht, taps uiteinde tot een brede penvormige baan. Daarmee graaft de stratenmaker voor elke steen een kuiltje uit een losse laag gestabiliseerd zand om de kassei in te passen naast de andere en de diepte af te meten aan een vooraf geplaatste horizontale koord, die overeenkomt met de bovenkant van de kasseien. Om de kassei verder in het zandbed te tikken tot de juiste diepte, hanteert de stratenmaker de andere kant van de kop, die een licht bolle, vierkante baan heeft. Beide kanten van de kop aan weerszijden van de steel moeten met elkaar in evenwicht zijn. Daarom is de dunne penvormige kant langer dan de dikke hamervormige kant. Een tweede model, ook Portugese straathamer...