ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 751 - 800 1,399 resultaten gevonden
Omslagboor (v.)
De omslagboor bestaat uit een metalen of houten booromslag en een boorijzer (zie glossarium). Ze wordt bij het bewerken van hout vaak aangewend om betrekkelijk kleine en ondiepe gaten te boren (1). Voor bijzondere doeleinden worden uitzonderlijk lange booromslagen gebruikt. Het boorijzer wordt op verschillende wijzen in de houder bevestigd. In houten booromslagen werden vaak boorijzers met kuiken gebruikt, d.i. een houten blokje waarin het boorijzer vast steekt (2); een kuiken past doorgaans maar in één bepaalde omslag. De metalen omslagboren hebben al dan niet een palrad zodat het boorijzer eventueel slechts in een richting meedraait. Het uiteinde waarop druk uitgeoefend wordt, is doorgaans een los stuk hout, druif genoemd; het kan ook in een punt eindigen dat past in een gat van een borstplaat die door middel van een riem op de borst van de gebruiker bevestigd is. In plaats van de houten druif zijn er ook ijzeren licht holrond platen en paddenstoelvormige; ze worden hoofdzakelijk door...
Omsnijschaaf (v.)
De kim van een ton, d.i. het gedeelte tussen het uiteinde van de duigen en de kroos, wordt schuin afgekapt met een dissel. Ze enkel met dat laatste werktuig schoon effen houwen is echter moeilijk. Daarom gebruiken sommige kuipers een bijzondere schaaf die ze volkomen glad schaaft. De omsnijschaaf is ca. 15 cm lang en heeft soms een keerbeitel. Ze is in de lengte gebogen. In de breedte is ze het eveneens, maar zeer weinig. Ze verschilt van de kuipersboogschaaf door het feit dat de zool schuin staat tegenover de zijkanten. Ze is soms van een brede aanslag voorzien (1). [MOT] (1) Tech-term: afb. 9.32.
Omzetschop (v.)
Houten, hoofdzakelijk monoxiele, schop (ca. 100-140 cm lang) met ondiep holrond blad om het kiemende graan of mout  - dat op de moutvloer of op de eestvloer wordt uitgespreid - om te zetten, d.i. de lagen keren, dooreenwerken en verplaatsen. Te onderscheiden van graanschop. [MOT]
Onderkapper (m.)
Werktuig waarbij hecht, al dan niet uit metaal, en gutsvormig werkend deel meestal een hoek van 90° vormen. Er bestaan ook modellen met in plaats van het hecht een tweede gutsvormig werkend deel van verschillende breedte of waarvan een uiteinde vervangen is door een nietenkapper. Bij het beslaan van een paard gebruikt de hoefsmid de onderkapper om een stukje hoorn uit de wand, vlak onder de omgebogen en afgeknipte nagels, te kappen om te voorkomen dat de niet (dit is het uiteinde van de nagel) na het omnieten (zie hoeftang), buiten de wand zal steken. Het omslaan of omnieten gebeurt om het vastzitten van de nagel te bevorderen. "Bij gevoelige voeten wordt gebruik gemaakt van de nietentang; dit is een zeer nuttig werktuig, waarbij men voor het omnieten den hamer kan missen. Elk militair hoefsmid moet dan ook voorzien zijn van een nietentang en is verplicht deze bij gevoelige voeten aan te wenden" (1). [MOT] (1) KROON & GALLANDAT HUET: 164.
Onderlegplaat (v.)
Een onderlegplaat is een ijzeren blokje voorzien van ronde en/of vierkante gaten van verschillende grootte. Een onderlegplaat wordt door de smid gebruikt bij het doorslaan van gaten met een stokdoorslag of een doorslag. Zij wordt onder het te bewerken ijzer geschoven zodat het gat in de onderlegplaat juist onder het te maken gat komt om zo de stokdoorslag niet te beschadigen. De onderlegplaat wordt gebruikt als er een gat in het aambeeld ontbreekt of voor grote gaten wordt het gat in het aambeeld gebruikt. Sommige modellen zijn voorzien van een pen, om in het aambeeld te steken (1). Te onderscheiden van het nagelijzer. [MOT] (1) Bv. SELLENS: 15.
Ondervolder (m.)
De ondervolder wordt, al dan niet in combinatie met een bovenvolder, gebruikt bij het insmeden van kragen en halzen. Deze met de kleinste diameter worden ook gebruikt bij het voorbereiden van lasnaden. De ondervolder bestaat uit een zwaar halfronde (diam. ca. 0,5-8 cm), of trapeziumvormige kop en een korte pen (ca. 8-10 cm) die in het gat van het aambeeld gestoken wordt. Het gloeiend werkstuk wordt op het bolle uiteinde gelegd. [MOT]
Onderzadel (o.)
Het onderzadel bestaat uit een ijzeren blok met goot, meestal in de vorm van een halve cilinder (diam. ca. 1-10 cm), en een korte pen (ca. 8-10 cm) die in het gat van het aambeeld steekt. De smid gebruikt een onderzadel, al dan niet in combinatie met een bovenzadel, om ijzeren staven op een bepaalde maat rond te smeden - zoals bijvoorbeeld bij het wellen van schakels voor een ketting - of een bepaalde vorm, gelijk aan de vorm van het zadel, te geven - zoals bijvoorbeeld het smeden van een rond uiteinde aan een staaf. Het verhitte werkstuk wordt in het onderzadel gelegd en met een smeedhamer in de juiste vorm geklopt. Bij het smeden van kleine stukken gebruikt de smid een zadeltang. [MOT]
Onthaker (m.)
De onthaker wordt gebruikt om een haak uit de bek van een gevangen vis te verwijderen. De metalen pen (ca. 12 cm) heeft een afgeplat uiteinde (ca. 1,5 cm) dat voorzien is van een V-vormige inkeping. De V-vormige inkeping wordt op de bocht van de haak geplaatst en teruggeduwd tot de haak loskomt. De onthaker kan ook een uiteinde hebben in de vorm van een holle, recht afgesneden verdikking (3 mm) waarin een schuine snede is aangebracht. Voor het onthaken van de vis brengt men de lijn boven de haak in de snede, waarna de onthaker zelf zijn weg zoekt naar de haak, geleid door de lijn. Er bestaat ook een vouwbaar model (1). Sommige modellen worden door de visser zelf gemaakt uit ijzerdraad. De onthaker ontbreekt zelden aan het vissersknipmes. [MOT] (1) F. BIGUET, ''La pêche à la ligne d'aujourd'hui'', Paris, s.d.: 109.
Ontpithaakje (o.)
Vele Franse bakkers gebruiken een - vaak zelfgemaakt - ontpithaakje (ca. 10 cm lang) om hun vruchten te ontpitten. Het bestaat uit een kurk met daaraan een stuk stevige, dubbelgevouwen ijzer- of koperdraad, die lichtjes gebogen is. Het ligt makkelijk in de hand en beschadigt de vruchten niet te erg. [MOT]
Ontpitter (m.)
De pit van vruchten zoals kersen, krieken, olijven en pruimen kan men makkelijk verwijderen met een ontpitter. Men legt de vrucht in de doorboorde kaak met de steelzijde naar boven en drukt de tang dicht. De staaf op de andere kaak doorboort de vrucht en drukt de pit door het gat in de doorboorde kaak. De vrucht blijft vrij heel en het werk gaat heel wat sneller dan met een mesje. Er bestaan ook ontpitters, die geen tangen zijn. Met twee vergaarbakjes bijvoorbeeld - één voor de pitjes en één voor de vruchten die nog ontpit moeten worden. De vruchten rollen dan één voor één in de ontpitter. Men drukt de staaf naar beneden en de pit wordt uit de vrucht gedrukt. De pit verdwijnt in het vergaarbakje voor de pitten, terwijl de vrucht door de staaf terug naar boven gehaald wordt en langs de andere zijde uit de ontpitter rolt. Men hoeft dan niet telkens elke vrucht afzonderlijk op de kaak te leggen en elke pit uit de kaak te verwijderen. Er bestaan ook modellen met meerdere staven, waardoor...
Ontstoppingsveer (v.)
De ontstoppingsveer is een veerkrachtige staaf met zwengel om sanitaire leidingen, vnl. afvoerbuizen te ontstoppen. Er zijn korte, compacte modellen voor doe-het-zelvers om bv. de afvoer van een toilet of wastafel te ontstoppen wanneer een ontstopper met zuignap of pomp niet volstaat. De veer is voorzien van een kunststof omhulsel om het porselein te beschermen tegen krassen. Op het uiteinde van de veer aan de kant van de zwengel is meestal een bijkomend handvat voorzien (1). Loodgieters gebruiken diverse zwaardere modellen, waarbij ze de sifon ontkoppelen en een lange spiraal in de afvoerbuis draaien om de prop die de verstopping veroorzaakt, los te maken. Op snelkoppelingen aan het eind van de veer kunnen diverse ontstoppingskoppen worden bevestigd of een bijkomende veer als verlengstuk. De veer is soms in een draaibare veertrommel verwerkt, waarop de zwengel bevestigd is om de veer als een haspel te ontrollen. Om zwaardere modellen te verplaatsen, is het geheel soms op een rekje van...
Ontzegelmes (o.)
Alvorens de honingraten in de honingslinger te plaatsen om de honing vrij te maken, moet de imker ze ontzegelen, d.w.z. de wasdekseltjes of zegels van de honingraten verwijderen. Dat gebeurt met een ontzegelvork of een ontzegelmes. Het ontzegelmes heeft een langwerpig (ca. 20 - 30 cm) blad (breedte ca. 4 - 5,5 cm; dikte ca. 1,5 - 2 mm) dat spits uitloopt, langs beide zijden voorzien van een afgeschuinde snede en met een omgebogen steel aan een kort recht hecht bevestigd is; het lijkt op de pannenstrijker van de dekker, maar is lichter. Een ander model ontzegelmes heeft een vrij onbuigzaam, recht en lang (20 à 30 cm) blad, waarvan rug en snede parallel lopen. Het blad heeft een stomp of spits uiteinde dat al dan niet licht omhoog staat. De snede is afgeschuind en soms voorzien van tanden. Het blad is bevestigd aan een recht hecht. Dit mes mag niet verward worden met het broodmes. Nog een ander ontzegelmes heeft een hecht aan beide uiteinden van het blad zodat het met twee handen gehanteerd...
Ontzegelvork (v.)
De imker gebruikt voor het ontzegelen van de raten, d.i. de wasdekseltjes van de honingraten verwijderen, een ontzegelmes of een ontzegelvork. De laatste heeft een breed blad (ca.7-10 cm) met vele rechte of gebogen, smalle en scherpe tanden, bevestigd in een recht hecht. De tanden zijn soms vervangbaar (1). Bij het ontzegelen, wordt de onderzijde van de honingraat op een staander geplaatst en stevig vastgehouden met de linkerhand. Vervolgens duwt men de ontzegelvork over de raat heen zodat de wasdekseltjes los komen. De vork wordt bij het ontzegelen warm gehouden door ze tussen het ontzegelen van twee raatvlakken in heet water te stoppen (2). [MOT] (1) Zie ''Remi Mussche'': 17. (2) LEYSEN: 130 meldt dat het ontzegelen beter gebeurt als men van tijd tot tijd, ontzegelmes of -vork in koud water dompelt. Volgens VAN DEN BELT: 77 daarentegen ontzegelt een vakman de raten droog.
Oogstmes voor paddenstoelen (o.)
Wie in het bos of in een weide eetbare paddenstoelen oogst, snijdt ze met een mes tegen de grond af (behalve wanneer het om plaatzwammen gaat, die uitgegraven moeten worden). Hij of zij maakt ze ter plaatste schoon. Daarvoor bestaat een speciaal hang- of knipmes, dat een samengesteld werktuig is, met een lemmet om de steel van de paddenstoel af te snijden en een borstel van everzwijnhaar om aarde en vuil te verwijderen; die borstel is al dan niet inklapbaar. Op de rug van het blad zijn er soms tandjes om grover vuil te verwijderen of, volgens sommigen, de buitenlaag van de huid (het cuticula)(1). [MOT] (1) http://www.opinel.com/ (november 2009).
Oorlepeltje (o.)
Houten, benen, koperen of zilveren werktuigje met aan het uiteinde een kleine spatel of lepeltje om o.a. het oorsmeer uit de oren te halen. (1) Meestal is het oorlepeltje gecombineerd met een ander toiletartikel zoals een tandenstoker, een vijl, enz. Hij kan ook worden vergezeld door een kleine spons om de oren schoon te maken. Soms is hij gemaakt van een spijker bevestigd aan een metalen handvat. (2) [MOT] (1) WNT s.v. oorlepel vermeldt: “In sommige gevallen wordt dit (t. w. het onderzoek van den gehoorgang) … belet door vreemde lichamen, vooral door oorsmeer, slijm of etter, die men … door inspuitingen met lauw water of een oorlepeltje moet verwijderen.” SWAAGMAN, Oorheelk. 68. (2) ARMINJON & BLONDEL: 320.
Open ringsleutel (m.)
De open ringsleutel wordt gebruikt om de knelfittingen en wartelmoeren aan het uiteinde van buizen, bouten of remleidingen aan- of los te draaien. Dit type van ringsleutel heeft een dikke bek met een smalle opening die net breed genoeg is om over de buis, bout of leiding te kunnen schuiven. De binnenzijde is meestal gekarteld om een betere grip te hebben. De autohersteller gebruikt een open ringsleutel om de kwetsbare pakkingmoer op waterpompen in auto’s te onderhouden, daardoor ook wel de waterpompsleutel genoemd. De open ringsleutel wordt meestal samen gebruikt met een verstelbare moersleutel. Hij is te onderscheiden van de steeksleutel. [MOT]
Operatiemes (o.)
Dit mes was oorspronkelijk uit staal vervaardigd, later uit gechromeerd staal of inox. Blad en hecht bestaan uit een stuk, of worden samengevoegd tot een geheel. In het eerste geval moet men het lemmet regelmatig slijpen, in het ander geval bezit men over vervangbare mesjes die aan het hecht worden bevestigd. Het blad kan recht, convex of krom zijn met een vlijmscherpe snede. De lengte van het blad varieert tussen 1,5 en 6 cm. Het mes snijdt aan een of aan beide zijden en heeft een afgeronde of zeer scherpe punt. Het wordt gebruikt door de chirurg en veearts om er tijdens operatieve ingrepen zeer accuraat fijne, diepe sneden mee te maken. Dit handwerktuig wordt ook gebruikt door de restaurator van schilderijen die er de stopverf, aangebracht bij leemten in het schilderij, mee afschraapt en egaal maakt. Zie ook pennenmes en zakmes. [MOT]
Opruimkegel (m.)
Na het snijden met de lodenpijpsnijtang verwijdt de loodgieter de opening van een loden buis om een andere loden buis erin te kunnen solderen. Dit kan gebeuren met een opruimtang, een looduitdrijver, een mofhout of een opruimkegel.  Dat laatste is een palmhouten kegelvormig werktuig, dat sterk van grootte kan variëren naargelang de diameter van de te verwijden buis. Er wordt met een hamer op geklopt. [MOT]
Opruimtang (v.)
Na het snijden met de lodenpijpsnijtang verwijdt de loodgieter de opening van een loden buis om een andere loden buis erin te kunnen solderen. Men kan een opruimkegel, een looduitdrijver, een mofhout of een opruimtang gebruiken. De bek van deze laatste is meestal kegelvormig - sommige zijn cilindrisch - en gaat open wanneer men de armen samendrukt. De kaken van de kegelvormige tang blijven parallel doordat de ze bovenaan op de armen zelf vastgemaakt zijn en onderaan met een staaf op de andere arm vastzitten. Wanneer men de armen samendrukt, trekken de armen de kaken bovenaan open en duwen de staven de kaken onderaan open. De voet van de kegel is immers veel breder en kan dus niet rechtstreeks op de armen gemonteerd worden. [MOT]
Ovenpaal (m.)
Een ovenpaal is een houten of metalen handwerktuig (ca. 175-265 cm lang) met een ovaal of rechthoekig blad (ca. 15-35 cm breed) aan een lange steel waarmee de bakker het brood ovende. De steel is lang opdat men zo tot achteraan in de bakoven geraakte. [MOT]
Overschietspade (v.)
Werktuig eigen aan de beddenbouw met vlak, breed (ca. 25-35 cm) ijzeren blad en schuine snede t.o.v. de houten T-steel (ca. 75-100 cm). Blad, dille en steel liggen in hetzelfde vlak. Snede en steel vormen een hoek van ca. 70°. De overschietspade bestaat zowel in een linkse als rechtse uitvoering. Zodra het (gezaaide) graan (1) is opgekomen, wordt met de overschietspade de aarde uit de voren tussen de bedden gespit en over de bedden gespreid zodat de jonge planten tegen gure winden en vorst worden beschermd. In tegenstelling tot de tuinspade en de steekspade bevindt het blad van de overschietspade zich haaks voor de landbouwer en werkt men voorwaarts. Te onderscheiden van de stikspade van de steenbakker. [MOT] (1) Volgens V.A.W.P: 3.182 wordt de overschietspade ook in de bloembollenteelt gebruikt.
Overzijboorschaaf (v.)
De overzijboorschaaf (1) is een boorschaaf met T-vormige doorsnede en schaafbeitel om een kloostersponning te verbreden. Er bestaan overzijboorschaven met boogvormige zijkanten (2). [MOT] (1) RAUWERDA 1958: 27. (2) Bv. FOKKENS: pl. 2.
Overzijschaaf (v.)
De overzijschaaf dient, zoals de overzijboorschaaf, tot het verbreden van een (klooster)sponning. Het is een smalle schaaf met meestal een wigvormige doorsnede, waarvan de bijna vertikaal staande beitel niet onderaan maar slechts op de zijde scherp is. Om de richting van de vezels te kunnen volgen, heeft de vakman een overzijschaaf met de snede links van het blok en een met de snede rechts. De Japanse overzijschaaf (1) dient om de zijkanten van de smalle groeven, geschaafd met de Japanse enbreveerschaaf (2), af te werken, alsook om de hoeken van zwaluwstaartverbindingen uit te schaven. Door aanpassing van de beitel, die uitloopt in een scherpe punt en tevens versmalt naar de snede toe, kan je schaafkrullen van verschillende dikte bekomen. Het punt van de beitel komt gelijk of steekt een beetje uit het houten blok om een mooie afgewerkte hoek te verkrijgen. De Japanse schrijnwerker gebruikt een ander model overzijschaaf (3) als hij de zijkanten van brede groeven wil afwerken. De zool van...
Paaluittrektang (v.)
Smeedijzeren tang bestaande uit 2 hefbomen van de eerste soort die rond een spil draaien. De getande kaken (ca. 15 cm) zijn gebogen en eindigen in een stompe punt. De armen (ca. 15 cm) zijn elk voorzien van een korte (ca. 20 cm) ketting die met elkaar verbonden zijn met een ring. In de hopteelt wordt een paaluittrektang gebruikt in combinatie met een hefboom om de staken van het staakveld jaarlijks uit de grond te trekken. Te onderscheiden van de steenschaar van de steenhouwer. Zie ook kiezentrekker. [MOT]
Paardenmesthaak (m.)
In tegenstelling tot de mesthaak worden met de paardenmesthaak (1) de grotere hopen mest tot bij de mesthoop getrokken met behulp van een paard. De paardenmesthaak is een zwaar (ca. 10 kg) ijzeren werktuig dat bestaat uit een ca. 55 cm lange stang met een kleine haak aan een uiteinde en twee, op ca. 20-30 cm afstand van elkaar staande, gebogen tanden van ca. 40 cm lengte aan het ander. Op de stang, dicht bij de tanden is doorgaans een rechthoekige beugel bevestigd. De paardenmesthaak vat men met beide handen, de linker in de beugel, de rechter bij het uiteinde om hem met de tanden in de mest te slaan. De kleine haak wordt in de ring van de trekknuppel gepikt en het paard trekt de hele hoop naar de mesthoop. [MOT] (1) Zie ook artikel De paardenmesthaak.
Paknaald (v.)
De paknaald is een ca. 8-15 cm lange naald waarbij het onderste gedeelte afgevlakt, verbreed (ca. 5 mm) en gebogen is. De zeilmaker gebruikt de paknaald om iets in zeildoek in te pakken, bij het repareren van een scheur in een presenning - d.i. een geteerd zeildoek dat men over luiken of goederen vastsjort om ze tegen instortend water te beveiligen - en bij het innaaien van hoepels in koelzeilen, enz. [MOT]
Paletmes (o.)
Het paletmes is een spatel- of troffelvormig werktuig (ca. 15-20 cm lang) met over de gehele lengte buigzaam blad, dat de kunstschilder gebruikt om verfstoffen op het palet te mengen en om verf op het doek aan te brengen (1). Vroeger, toen de schilder zelf zijn verven wreef, was een tempermes onmisbaar om de door de loper verspreide verf van de wrijfsteen te verzamelen. De spatelvormige kunnen van metaal, hout of plastic zijn en worden tevens gebruikt om, met de zijkant van het blad, natte verf weg te schrapen zonder de ondergrond te beschadigen. De troffelvormige hebben een metalen blad waarvan vorm en grootte (ca. 3-12 cm lang; ca. 3-4 cm breed) sterk variëren: het kan driehoekig, ruitvormig, ovaal of rechthoekig zijn - met of zonder afgeronde hoeken - en is met een knik aan het rechte hecht bevestigd (2). Deze laatste worden vooral gebruikt om kleine stippen of brede banen verf op het doek aan te brengen. Het paletmes met smal, rechthoekig blad bestaat ook als zakmes. Dan is het een...
Palingschaar (v.)
O.m. in België en Nederland verboden (1) vistuig om aal en paling (2) in de modder van rivieren en binnenwateren te steken. Het dier raakt tussen de bladen van de palingschaar geklemd, in tegenstelling tot bij vissperen met weerhaken, zoals de botprik, waarmee men de vis doorboort (3). Ze bestaat uit een metalen vork met 3 à 7 stevige, platte, brede (ca. 5 cm), dicht bijeenstaande bladen en een lange (ca. 1,20-10 m) (4) houten steel met dille. De bladen - die aan de binnenzijde voorzien zijn van inkepingen of van een scherpe zijde - zijn waaiervormig geschikt en met een dwarsverbinding samengehouden (5). In de Zuiderzee maakte men ook gebruik van een "(zeil)elger", een hark met scherpe punten, die door een bootje werd getrokken. In 1911 werd dit vistuig verboden (6). Te onderscheiden van de vuurzweep. Zie ook palingtang en veerharpoen. [MOT] (1) Gelegenheidsvissers gebruikten de palingschaar tot na W.O. II (JOHNSON: 107). In 1929 werd ze nog te koop aangeboden bij Léon Seutin (Grétrystraat...
Palingtang (v.)
De visser kan palingen makkelijk vasthouden met een palingtang. Deze vissen zijn zeer bewegelijk en glad en glijden makkelijk weg. De kaken zijn vrij lang en geribd voor een betere grip. Kort bij de draaispil blijft er een opening tussen de gesloten kaken, zodat men de vis niet verplettert. Ter vervanging van deze tang nemen sommige vissers een vod of wat zand in de handen, waardoor ze een betere grip verkrijgen op de vis. Net als bij de visserstang is de buitenzijde van één van de kaken vaak getand, zodat men de schubben van de vis makkelijk kan afkrabben. Zie ook palingschaar. [MOT]
Palter (m.)
De palter is een zware (1,5-4,5 kg) (1) punthaak met een of twee losse ring(en) (middellijn ca.11-15 cm; gehele lengte 30-50 cm) om stammen te kantelen, om een boom die op de andere gevallen is, los te draaien en soms om kleine stronken uit de grond te trekken (2). Een houten staak (1,50-2 m) wordt in de ring gestoken met een uiteinde op de stam. Wanneer hij naar boven geduwd wordt, steekt de punt (3) van de haak eerst in het hout, daarna kantelt de stam. Wanneer deze laatste terug zou kunnen rollen, werken twee man samen: de eerste houdt het stuk tegen terwijl de andere het opnieuw vat. Er bestaan ook verstelbare modellen. De palter wordt vooral in het bos gebruikt. Op de werkplaats wordt de kanthaak (voor stam) aangewend. Zie ook zethaak. [MOT] (1) HILF: 407. (2) GAYER & FABRICIUS: 168; BOUCKAERT & POSKIN: 29. (3) Nu wordt een rechte snede aangeraden (HILF: 404) maar gewoonlijk eindigt de haak in een punt.
Pannenkoektang (v.)
Zeldzame plastic U-vormige tang (ca. 10 cm lang) - te onderscheiden van de fototang - die men kan dichtknijpen. Zo kan er een pannenkoek mee vastgenomen worden om deze vervolgens op deze wijze op te eten. Zie ook aardbeientang. [MOT]
Pannenlepel (m.)
Bolrond monoxiel (wilgenhout) werktuig met handvat waarmee de pannenbakker de gevormde pan in de droogrekken plaatst. De pannenmaker legt de lepel met de bolle zijde op de pan. Vervolgens wordt de pan met de pannenvorm gekeerd en de vorm weggenomen zodat de nieuw gevormde pan op de lepel komt te liggen. De pannenmaker houdt met de andere hand de pan nog in evenwicht en plaatst haar vervolgens met enige omzichtigheid in het droogrek. [EMABB]
Pannenraam (o.)
Het pannenraam dient om de vlakke kleiplaat te vormen die nadien haar definitieve vorm krijgt op de pannenvorm. De pannenbakker bestrooit het raam en het vormblok (1) waarop het ligt, met rivierzand om het kleven van de klei te voorkomen. Dan duwt hij met de handen een hoeveelheid klei uiteen en zorgt dat het raam goed gevuld is. Met de strijker, uit de waterbak naast hem, strijkt hij de overtollige klei weg. Hierdoor wordt tegelijkertijd de klei in het raam gladgestreken. Het teveel aan klei valt in een bak aan de andere kant van de vormtafel. Vervolgens neemt de arbeider het pannenraam rond de kleiplaat weg en kan de pan verder worden gevormd. Er bestaan ramen voor alle formaten van pannen (2) en de afmetingen kunnen bovendien verschillen van pannenbakkerij tot pannenbakkerij; ze houden rekening met de krimp van de klei tijdens het drogen en bakken. Naast de ramen voor de S-vormige pan, bestaan er specifieke voor nokpannen en voor hoekkeperpannen. [EMABB] (1) Het vormblok is een dik...
Pannenspons (v.)
Met een pannenspons kan men tijdens het afwassen vuile pannen proper schuren. Het bestaat uit een schuursponsje uit gegalvaniseerd ijzergaas, al dan niet bevestigd aan een plastic steel.  Zie ook vaatborstel en schuurmaliën. [MOT]
Pannenstrijker (m.)
De pannenstrijker is een troffel met een langwerpig (ca. 16-20 cm), plat en smal (ca. 2,5-4 cm) blad dat afgerond of puntig is en met een omgebogen steel aan een handvat bevestigd is. Het wordt door de metselaar of pannendekker gebruikt om pannendaken aan te strijken, d.i. er specie tussen aan te brengen. De stukadoor gebruikt de pannenstrijker op plaatsen waar men moeilijk met andere gereedschap kan komen, achter verwarmingsbuizen e.d.. Te onderscheiden van de tongtroffel en niet verwarren met het ontzegelmes van de imker. [MOT]
Pannenvorm (m.)
Houten mal waarin de S-vormige pan (Boomse pan, Vlaamse pan) haar vorm krijgt. Ze wordt vervaardigd uit een in de lengte uitgeholde dikke wilgenhouten plank. Een uitsparing in het midden van de holle rand dient voor het aanbrengen van de neus van de pan en over de afgeronde zijkant brengt de pannenmaker de krul van de dakpan aan. De pannenvorm is niet makkelijk te maken en wordt zo veel mogelijk hersteld, vooral de zijkanten waar de slijtage groot is. Die zijkanten worden na te grote slijtage weggesneden en vervangen door hardhouten stukken, rekening houdend dat de welving nagenoeg de zelfde moet blijven. De onderkant heeft een handvat. Hierdoor kan de pannenmaker de mal omdraaien zodat de gevormde pan op de pannenlepel komt te liggen en in de droogrekken kan geplaatst worden. Er zijn zowel linkse als rechtse pannenvormen voor het maken van respectievelijk linkse en rechtse pannen. De pannenbakker maakt doorgaans zelf zijn vorm. Ook voor de nokpannen bestaan er vormen. Soms wordt de mal...
Papillottang (v.)
Met een papillottang zet men haar in de krul. De kapper rolt een lok op, wikkelt het in papier (papillot genoemd) en perst het geheel met een warme papillottang, waarvan de twee kaken de vorm van een afgeknotte kegel, van een ei of van een rechthoek hebben. De tang warmt men op een bijzonder komfoortje. Men knijpt er een stukje papier mee om te zien of ze niet te warm is. Zie ook krulstok, plooischaar, krultang (lokkentang) en friseertang. De kleermaker gebruikt deze tang ook wel eens als knoopsgaten-perstang wanneer de stof een beetje gekreukeld was (1). [MOT] (1) Volgens DEN BESTEN G.J. & DEN BESTEN-DE BURGER L.S.J. zou de eivormige tang, zelfs uitsluitend, door een kleermaker worden gebruikt.
Paproerder (m.)
Handwerktuig om de pap in de pot of ketel boven het vuur te roeren. Het bestaat uit een ijzeren sikkelvormig werkend deel (ca. 10 cm) dat ofwel in het verlengde van ofwel haaks op de steel (ca. 45 cm) staat. Laatstgenoemde is al dan niet voorzien van een houten handvat. Een ander model heeft de vorm van een houten keukenspatel waarvan het werkend deel doorboord is (1). [MOT] (1) Bv. WEYNS 1974: 446.
Paralleltang (v.)
Met een paralleltang klemt men vlak metaal of metaaldraad zonder het te beschadigen. De kaken blijven steeds evenwijdig zodat zelfs bij dik materiaal alle kracht over de gehele bek wordt verdeeld. De tandjes staan vlak op het materiaal. Om de tang te openen zijn in de benen veren aangebracht. Sommige tangen zijn met een draadknipper uitgerust. [MOT]
Paternoster (loodgieter) (m.)
Touw met een reeks (ca. 10) houten kralen - waarvan één zijde de vorm heeft van een afgeknotte kegel (1) - van variërende diameter (ca. 2-15 cm), afhankelijk van de binnendiameter van loden buizen, die genormaliseerd is. Voor de vierkante loden regenpijpen bestaat een paternoster met rechthoekige blokjes waarvan de hoeken afgerond zijn (2). De loodgieter gebruikt de paternoster om een loden buis te buigen zonder deze plat te drukken. Het werktuig wordt door de buis getrokken; deze kan nu zonder scherpe knikken te veroorzaken, gebogen worden. Ook wordt de paternoster door een loden buis getrokken om er een deukje uit te duwen. [MOT] (1) Niet te verwarren met het rak van een zeilboot, waarvan de bollen sferisch zijn. (2) Bv. WOOLGAR: 89.
Patroonkruller (m.)
Nadat een hagelpatroon gevuld en afgedekt is met een kartonnen sluitplaatje wordt de bovenrand van de (kartonnen) huls zeer regelmatig en recht naar beneden omgekruld met de patroonkruller. Het resultaat, de rolkrimp, duwt dan correct, dus niet te hard, het sluitplaatje tegen de hagel die nu opgesloten zit in de huls. Het toestel wordt op een tafel vastgeschroefd. De hagelpatroon wordt met de opening naar de zwengel toe in de conische geribde geleider gestoken. Men duwt de hendel, zodat de geleider de huls lichtjes bijeendrukt en draait gelijktijdig aan de zwengel voorzien van een profiel dat in de huls past. Door het samen duwen en draaien wordt de rand van de huls naar binnen omgevouwen (1). [MOT] (1) Manufrance (1931): 117, model nr. 5-655.
Peilglassnijder (m.)
Op ketels en machines worden soms peilglazen gemonteerd, waarin men het niveau van een vloeistof, vaak water of olie, kan nazien. Die peilglazen worden gesneden van langere glazen buizen met behulp van een speciale glassnijder. De peilglassnijder is een tangvormig werktuig. Op een van de kaken staat een graduatie, een geleider en een snijwieltje; op de andere, een aanslag. De eerste kaak wordt in de glazen buis gestoken totdat deze tegen de geleider komt. Het werktuig wordt toegeknepen en rond het buisje gedraaid. Het snijwieltje krast het glas in. Een ander model bestaat uit een stang met graduatie, een geleider en op het ene uiteinde een (vervangbaar) snijwieltje. Op het andere uiteinde is de stang voorzien van een handvat en een hendel. Het werktuig wordt in de glazen buis gestoken totdat deze tegen de geleider komt. De duim drukt de hendel in zodat het snijwieltje tegen het glas wordt gedrukt. Met de andere hand draait men het buisje rond tot het is ingesneden (1). Zie ook snijpasser...
Pelijzer (o.)
Met het pelijzer hakt de steenhouwer smalle sleuven, kielgaten uit natuursteen om deze te ontginnen. Het is een zware, geheel metalen beitel (ca. 15-20 cm lang) met smalle (0,5-1 cm), rechte of bolronde snede. Het geheel is rechthoekig of achthoekig in doorsnede. Te onderscheiden van de ritsbeitel voor metaalbewerking. [MOT]
Penijzer (o.)
Het penijzer is een langwerpig, ijzeren plaatje - ongeveer 20 cm lang, 3 cm breed en 0,5 cm dik - met verscheidene, soms gegroefde gaten die van grootte verschillen (ca. 0,5-2 cm), dat gebruikt wordt om relatief kleine houten pennen te maken. Men neemt een stuk hout dat ongeveer dezelfde doorsnede heeft als de pen die men wil bekomen. Eén uiteinde rondt men af en steekt men in het gat van het penijzer; vervolgens klopt men het stuk hout met bv. een (houten) hamer verder door het gat. Grotere pennen worden met een krammes of met een dekkersbijltje gemaakt. Te onderscheiden van het nagelijzer.[MOT]
Pennenmes (o.)
Het pennenmes diende oorspronkelijk om de punt van een ganzenveer te snijden en inktvlekken uit perkament of papier weg te krabben, zoals een radeermesje. Het heeft een smal, scherp blad met een lengte tussen 2,5 cm en 4,5 cm. Het pennenmes is nu meestal een knipmes, uitzonderlijk met vervangbaar blad, dat voor allerlei doeleinden, onder meer als nagelmesje, gebruikt wordt. Een licht (ca. 10 gr) model, van de Christy Company, bevat een blad dat in vier posities in het hecht kan geschoven worden zodat men de lengte van het blad kan bepalen. Op vele zakmessen is er naast het groot blad ook een klein scherp mesje dat als pennenmes wordt gebruikt. Niet verwarren met het operatiemes. [MOT]
Pennensnijder (m.)
De pennensnijder is een handwerktuig om een ronde pen te snijden aan een spaak van een wiel, als alternatief voor het courante recht trekmes. De wagenmaker hanteert het nadat hij de spaken in de naaf heeft geklopt, de velgen heeft gepast en met de voorsnijder voor wielspaken (1) een taps uiteinde aan de spaak heeft gesneden. De stoelenmaker hanteert de pennensnijder voor de uiteindes van de spaken (ook dwarshout of sporten genoemd) die in de poten van de stoel worden geslagen. Er bestaat een grote verscheidenheid aan vormen, afmetingen en patronen. De pennensnijder bestaat meestal uit een cilindervormig ijzeren lichaam en eindigt in een rond blok voorzien van een opening (ca. 1-4 cm) in het midden en 1 of 2 schaafmessen die haaks op de opening staan en door het blok steken. De meeste modellen hebben een instelbare diepteaanslag. Een ander model kan een tapse pen snijden (2). De pennensnijder past doorgaans in een booromslag om het werktuig te roteren. Oudere, niet verstelbare modellen...
Pensleutel (m.)
Met de pensleutel worden verzonken ringmoeren, voorzien van een uitsparing in het bovenvlak, aan- of losgedraaid (bv. van een slijpschijf op een haakse slijper). Afhankelijk van de ringmoer eindigt het werkend deel met pennen of nokken. Die laatste zijn meestal haaks omgebogen uiteinden. De fietsenmaker gebruikt een pensleutel om bv. de trapasmoer te verwijderen. Deze kan gecombineeerd zijn met een ringsleutel of een conussleutel, of in de vorm van een pincet bestaan. zie ook haaksleutel, fietssleutel (ringsleutel). [MOT]
Penwortellichter (m.)
Twee- of drietandig metalen vorkje (ca. 3-5 cm; lengte totaal ca. 25-30 cm) waarmee de tuinier onkruid met penwortel uittrekt. Het blad kan recht zijn maar vaak is het gebogen om een steunpunt te geven bij de hefboomwerking. Hiervoor is soms ook een metalen lus (diam. ca. 4 cm) bevestigd juist boven de tanden. Het hecht van dat model is langer (lengte hecht ca. 30 cm; lengte totaal ca. 50 cm) Te onderscheiden van de penwortelsteker, het wiedvorkje en de aspergeguts. Zie ook distelsteker, plantschopje en penworteltrekker. [MOT]
Penwortelsteker (m.)
De penwortelsteker is een beitelvormig werktuig waarmee de wortels van paardebloemen e.d. in de grond doorgestoken worden. De snede is vaak in V geslepen om de wortel te vatten. Sommige modellen kunnen ook al trekkend de wortel doorsnijden. Te onderscheiden van de distelsteker en de penwortellichter. Zie ook aspergeguts, wiedvorkje, plantschopje en penworteltrekker. [MOT]
Penworteltrekker (m.)
Met een penworteltrekker trekt men onkruid met een penwortel, zoals distel, zuring of paardebloem, uit de grond. Het werktuig wordt naast de plant in de grond gestoken en met een halve draaibeweging wordt deze gegrepen, waarvan de wortel - bij het trekken - zonder moeite mee uit de aarde komt. De penworteltrekker bestaat uit een hol blad met schuine snede eindigend in een punt. Een zijde is voorzien van 2 lipjes die de plant grijpen. Het werkend deel is door middel van een dille aan een houten D- of T-steel (ca. 80-140 cm) bevestigd. Te onderscheiden van de distelsteker waarmee de penwortel onder de bladkraag wordt afgestoken. Zie ook disteltang en penwortelsteker. [MOT]