Oesters hebben sterke sluitspieren. Om levende schelpdieren te openen, gebruikt men een een oestertang, een oesteropener of een oestermesje, Dat heeft een kort (ca. 5-7 cm), stevig, puntig of afgerond blad en een houten of plastieken hecht. Vaak is er loodrecht tussen lemmet en hecht een stootplaatje.
Men steekt de punt van het mes in het scharnier (1) van het schelpdier zodat die breekt en al wringend snijdt men de sluitspier door. Het stootplaatje beschermt tegen de scherpe randen van de schelp. Wanneer de bovenschelp verwijderd is, duwt men het mes onder het oestervlees en snijdt het los. Het wordt geserveerd met al het vocht in de onderschelp.
Vandaag wordt het oestermesje ook verkocht als een soort stopmes om bij beschadigde glas-in-loodramen, de glasscherven te verwijderen.
Zie ook mosselmes, oesteropener en oestervorkje. [MOT]
(1) Het openen van de oesters langs de dunne rand gaat moeilijk, het beschadigt de schelp en mengt zijn scherven in het vlees. (CHANCRIN, E. & FAIDEAU, F.: s.v. huîtres)
MOT V 97.0122
MOT V 97.0139