O.m. in België en Nederland verboden (1) vistuig om aal en paling (2) in de modder van rivieren en binnenwateren te steken. Het dier raakt tussen de bladen van de palingschaar geklemd, in tegenstelling tot bij vissperen met weerhaken, zoals de botprik, waarmee men de vis doorboort (3).
Ze bestaat uit een metalen vork met 3 à 7 stevige, platte, brede (ca. 5 cm), dicht bijeenstaande bladen en een lange (ca. 1,20-10 m) (4) houten steel met dille. De bladen - die aan de binnenzijde voorzien zijn van inkepingen of van een scherpe zijde - zijn waaiervormig geschikt en met een dwarsverbinding samengehouden (5).
In de Zuiderzee maakte men ook gebruik van een "(zeil)elger", een hark met scherpe punten, die door een bootje werd getrokken. In 1911 werd dit vistuig verboden (6).
Te onderscheiden van de vuurzweep.
Zie ook palingtang en veerharpoen. [MOT]
(1) Gelegenheidsvissers gebruikten de palingschaar tot na W.O. II (JOHNSON: 107). In 1929 werd ze nog te koop aangeboden bij Léon Seutin (Grétrystraat 52, Brusssel)(Le conseiller du pêcheur sportif: 118).
(2) Bij riviervissers wordt aal (Anguilla anguilla) als de jonge, de rivieroptrekkende vis onderscheiden van paling, de volwassen vis, die naar zee trekt (V.D.).
(3) Zie ook het spreekwoord: "Steek er naar met de palingschaar". In China gebruikte men een ander tuig, met twee tanden, waarmee de vis op de bodem geklemd werd, zodat hij met de hand gevangen kon worden (HOMMEL: 130).
(4) Een lange steel, die een lengte kan bereiken van ca. 10 m, was gebruikelijk wanneer gevist werd in diep water vanaf bijvoorbeeld dijken of vanuit bootjes. De palingschaar met kortere steel werd gebruikt bij het palingsteken in minder diepe beken (JOHNSON:103).
(5) Volgens JOHNSON: 104 bestaat er een model uit ijzerdraad dat op tamelijk zachte bodems wordt gebruikt.
(6) DORLEIJN: 133.
MOT V 2020.0235