Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 4,571 - 4,580 15,436 resultaten gevonden
Avegaar (m.)
De avegaar is een handwerktuig om gaten te boren, bestaande uit een kruk en een boorijzer. De 20 tot 50 cm lange kruk (zie naafboor, fretboor en pomplepelboor) is van hout, soms van metaal. Ze steekt door het oog van het boorijzer of laatstgenoemde steekt erin. Het boorijzer kan verschillende vormen hebben (zie glossarium). De vakman neemt de kruk aan beide uiteinden vast en draait ze al drukkend. Na een halve wending moet hij de kruk loslaten en ze opnieuw vatten. De grootste moeilijkheid bij het hanteren van de avegaar is het werktuig in goede stand houden tijdens het draaien. Verscheidene hulpmiddelen worden daarvoor soms aangewend: een houten gestel (1), twee latten (2), een schraag (3), enz. Meestal is de kwaliteit van het werk echter enkel toe te schrijven aan de vaardigheid van de vakman. Met de borstavegaar gaat het gemakkelijker. De avegaar wordt door veel houtbewerkers gebruikt; vandaar de talrijke benamingen: de penavegaar (4) om gaten te boren voor de toognagels, de boutboor...
Aks (v.)
Zware bijl (1,2-4 kg.) met lange steel (tot 1,10 m) om bomen te vellen of te rooien. Er bestaat een zeer grote verscheidenheid in de vorm van het ijzer en van de steel (1). De aks is hét werktuig van de houthakker. Ze wordt ook gebruikt voor het opwerken, d.i. het afkappen van de takken van de gevelde boom, voor het ruw behakken van een stam en soms voor het kloven. In de griendcultuur wordt de aks, soms ook struikenbijl of rooibijl genoemd, ook gebruikt om oude stronken te rooien. In tegenstelling tot de beslagbijl heeft de aks een tamelijk smal ijzer (2) met boogvormige snede en meestal een oog. Een merkwaardige uitzondering is de aks met lange dille (beschreven in DAVID 1976). Onder het ijzer is vaak een stangetje uitgesmeed dat het uiteinde van de steel beschermt. De Europese modellen hebben een lang blad, in tegenstelling tot de Noord-Amerikaanse. Daar het hanteren een grote zwaai vereist, is het uiteinde van de steel vaak haak- of bolvormig. De aks met dubbel blad schijnt onbekend...
Bajonet/bajonetschaar (v.)
De bajonet is een blank wapen, d.w.z. een steekwapen met één of verschillende snijkanten, waarvan de lemmetrug soms gedeeltelijk gekarteld is. De bajonet heeft een kliplemmet, d.w.z. dat het lemmet vòòr de punt naar beneden loopt en naar de punt toe weer iets omhoog. De bajonet wordt gebruikt als steekwapen op de geweerloop in een man-tegen-mangevecht. Het heft heeft meestal een gleuf over de gehele lengte om de bajonet op de geweerloop te kunnen schuiven. In of aan de stootplaat is een gat of een ring aangebracht die om de geweerloop kan worden geschoven. De bajonet kan ook opgeborgen worden in een bajonetschede uit leder, metaal of plastic. De bajonet kan samen met de schede gebruikt worden als schaar om prikkeldraad door te knippen. Daartoe zet men het lemmet vast ter hoogte van een kleine, rechthoekige uitsparing, op een pin die zich aan het uiteinde van de schede bevindt. [MOT]
Baggerlepel (m.)
Nadat de planten en het gras van de slootkant zijn gemaaid, worden de (kleine) sloten met de baggerlepel ontdaan van slib en vuiligheid die de waterstroom belemmeren. Het werktuig dient ook om vijvers en andere waterpartijen uit te baggeren. Het schoonmaken van de sloten gebeurt bij laag water, na een periode van droogte. Men begint hierbij bij het laagste punt en tegen de stroom in. De baggerlepel bestaat uit een lepelvormig werkend deel van staalplaat (lengte ca. 25-45 cm; breedte ca. 15-25 cm; hoogte ca. 8-15 cm) waarin gaten (diam. ca. 0,8-1,2 cm) zijn gemaakt. Door middel van een dille wordt het met een scherpe (ca. 45°) of een stompe hoek (ca. 135°) aan een lange houten steel (ca. 170-250 cm) bevestigd. Hierdoor gebruikt men de baggerlepel respectievelijk al trekkend en al duwend. Grote modellen (met scherpe hoek) worden verstevigd met een ijzerdraad die aan de uiteinden van de lepel en op ca. 15 cm van de steel worden vastgemaakt. Modellen die al duwend worden gebruikt, zijn soms...
Balkenrits (v.)
De balkenrits (1) is een handwerktuig om een balk te merken door er een groefje in te snijden. Het bestaat uit een dun metalen blad (ca.3/10-15 cm) aan een uiteinde haaks gebogen, waarvan de hoek snijdt. Het is vaak met een zaagzetijzer gecombineerd; meestal staat dat ijzer aan het tegenoverliggend uiteinde maar soms zijn de inkepingen in het blad zelf gesneden (2); uitzonderlijk staat het zaagzetijzer tussen een dubbele rits (3). De timmerman gebruikt de balkenrits om de plaats en de aard van de bewerking aan te duiden (zagen, pen of gat uit houwen enz.), soms ook om de balken te nummeren. Te onderscheiden van de boomrits, van de klompenmakersrits, van het formeerijzer van de zadelmaker en van het hoefmes voor paarden van de hoefsmid. Zie ook afschrijfpunt. [MOT] (1) WEYNS 1967-68. (2) Bv. LOMBARD & MASVIEL: 117. (3) BISTON-BOUTEREAU-HANUS: 249.
Ballastschop (v.)
Brede, licht holronde, rechte of puntige schop. Ze is van plaatstaal gemaakt. Doorgaans eindigt de korte steel in een D-handvat. De ballastschop dient om zand, grind, steenslag, kolen (zie stookschop) en dergelijke meer te verplaatsen. Zie zandschop (metselaar). [MOT]
Aardappelrooihaak (m.)
Aardappelen kan men rooien met een tuinspade, een hak, een aardappelrooivork of een aardappelrooihaak. De laatste heeft drie, soms vier, brede (ca. 2-3 cm) en platte tanden met puntige uiteinden (ca. 25-30 cm lang), die net niet haaks bevestigd zijn aan een houten steel (ca. 100-130 cm) door middel van een dille. [MOT]
Bakspaan (v.)
Met een bakspaan keert men vlees en vis in de pan en schept men voedsel uit een pan. Zij heeft meestal een rechthoekig - al dan niet geperforeerd - metalen of plastic blad dat eventueel met een knik aan een recht hecht bevestigd is. De lengte varieert tussen 25-40 cm. Voor het keren van voedsel op de kachel gebruikte men een grotere, ijzeren bakspaan (ca. 60-70 cm lang) die vaak als geschenk werd gegeven. Daarom vindt men op deze exemplaren geregeld initialen of een datum terug. [MOT]
Bakkersmesje (o.)
Mesje dat gebruikt wordt om brood in te snijden voor het de oven ingaat, opdat de bovenzijde van het gebakken brood inkepingen zal vertonen. Het heeft een langwerpig (ca. 4 cm lang; ca. 2 cm breed) blad dat aan de twee lange zijden een gebogen snede heeft, en waaraan in het midden een plastic steel bevestigd is. Het mesje kan na gebruik in een plastic schede gestoken worden. [MOT]
Bankhamer (m.)
Hamer van verschillende vormen waarvan sommige modellen sterk op een schrijnwerkershamer gelijken. De pen, die zowel haaks op als in hetzelfde vlak als de steel kan liggen (1), is wigvormig of is vervangen door een bol (2). Het werktuig weegt tussen 100 en 1300 gr (3). De bankwerker, maar ook de smid, de autohersteller en zelfs de schrijnwerker gebruiken de bankhamer voor allerhande werk. De edelsmid gebruikt een bankhamer met bolle pen om, bij z.g. parketwerk (4), het inlegmetaal op zijn plaats te kloppen. Te onderscheiden van de smeedhamer die zwaarder is. Zie ook haarspit. [MOT] (1) Ook wel penbankhamers genoemd. (2) Ook bolbankhamer genoemd. (3) Door een foute vertaling van de Engelse benaming "engineer's hammer" worden lichte (ca. 100-375 gr) bankhamers ook wel ingenieurshamers genoemd. (4) Techniek waarbij men vormpjes van verschillende metalen inlegt in een nauw aaneensluitend "lapjespatroon".