ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 851 - 900 1,399 resultaten gevonden
Potloodslijper (m.)
Metalen of plastic blokje (ca. 2,5-3 cm bij 1,5-2 cm) met een kegelvormige opening aan één van de korte zijden, en met een rechthoekig ingezet mesje. Men steekt de punt van het potlood in de opening en draait het potlood rond totdat de punt aangescherpt is. Er bestaan ook potloodslijpers met twee openingen van verschillende grootte, voor potloden van verschillende diameter. Een ander model bestaat uit een kegelvormig hulsje met een rechthoekig klemmetje, waarin precies het mesje van een veiligheidsscheermes past. Wanneer het mesje versleten is, kan men het vervangen door het klemmetje los te schroeven. Op kantoor gebruikt men vaak een automatische potloodslijper, die men veelal vast aan het bureaublad kan bevestigen. Wanneer men daar een potlood in steekt en een zwengel bedient, draait het mesje rond en wordt de punt geslepen. Zie ook zakmes. [MOT]
Praam (v.)
De praam bestaat uit een houten stok - nu wel eens van plastic - van ca. 50 cm met aan het ene uiteinde een gat waardoor een lus van touw (uitzonderlijk een ketting) steekt. Het werktuig wordt als dwangmiddel gebruikt om de aandacht van een paard bij verontrustende (bv. oogverzorging) of pijnlijke ingrepen af te leiden én om een kalmerende en verdovende werking teweeg te brengen (vgl. tangpraam). Met de linkerhand brengt men de lus over de bovenlip van het dier, met de rechter, draait men de lus aan. Hetzelfde werktuig wordt op runderen gebruikt, maar dan op een oor (1). [MOT] (1) BERTHELON: 13.
Pralinevorm (m.)
Metalen plaatje (ca. 20-25 cm lang; ca. 2-10 cm breed) met een reeks gelijke ingedrukte vormen (ca. 1,5 à 6 cm hoog) en, gebruikt bij de bereiding van fijne pralines (1). Het is een variante op de methode voor het maken van chocoladetabletten (zie chocoladevorm). Tegenwoordig wordt de op werktemperatuur gebrachte chocolade in de vorm gegoten d.m.v. een pollepel. Na het trillen wordt de vorm omgedraaid om de overtollige chocolade er te laten uitvloeien tot de vereiste schaaldikte is bekomen. Na afkoeling van de chocolade in de vorm, kan deze praline worden opgevuld met een bereiding zoals praliné, kokos, likeur, enz. Nadat alles gestold is, wordt de opening, waarlangs de bereiding ingegoten is, dicht gestreken met een laagje chocolade. Een andere methode wordt gebruikt voor vastere vullingen: deze worden eerst gevormd en dan in de chocolade ondergedompeld. [MOT] (1) Oorspronkelijk was een praline een gebrande amandel, geglaceerd met suiker, vervolgens bonbons bestaande uit suikerbrij,...
Priem (m.)
Handwerktuig om gaatjes in hout (1) te steken. Het gaat om een ronde of vierkantige, soms driehoekige metalen punt van ca. 5-20 cm, die in een houten of kunststof hecht van ca. 10-15 cm steekt. De Japanse priem (Japans: tatsupu horuda) is kegelvormig en lijkt op het splitsijzer. Ze is zo'n 14 cm lang en ongeveer 2,5 cm dik. Het houten handvat past in een dille. Er wordt op de priem in de theorie niet geslagen, behalve met de hand. Ze wordt enkel gebruikt om kleine en ondiepe gaten te maken, bv. voor schroeven. Niet zelden vervangt ze de afschrijfpunt. [MOT] (1) Om gaten in leer te steken, gebruikt de leerbewerker een els. In een zeil steekt de zeilmaker een zeilpriem.
Priem (mandenmaker) (m.)
De mandenmaker gebruikt een metalen priem met stompe (1) punt of een houten of benen (2) werktuig om een ruimte tussen tenen te vergroten waar een andere teen tussen geduwd wordt (vgl. splitshout, -ijzer). [MOT] (1) Zie in HANSEN 1945: pl. 13 een priem die op het voegijzer van de metselaar gelijkt. (2) Het been loopt puntig uit en het gewrichtsuiteinde (epifyse) dient als hecht; het kan ook in een houten hecht steken (WEYNS 1950: 118). [MOT]
Prikradertje (schoenmaker) (o.)
Het prikradertje (ca. 20 cm lang) van de schoenmaker heeft een metalen wieltje (ca. 2 cm doorsnede) met scherpe puntige tanden, dat in een U-vormig beugeltje aan het uiteinde van een metalen schacht bevestigd is; de schacht zit met een angel bevestigd in een houten hecht. Het wordt gebruikt om op het leder de gaatjes te markeren waar later de els doorheen moet. De afstand tussen de tandjes varieert naargelang de gewenste afstand tussen de steken. Zie ook prikradertje (zadelmaker) en prikradertje (voor sjablonen). [MOT]
Prikradertje (voor sjablonen) (o.)
De kleermaker gebruikt een prikradertje (ca. 20 cm) om de lijnen van het patroon op de stof over te brengen, de schilder om de lijnen van een sjabloon over te brengen. Het werktuig heeft een getand wieltje (ca. 2 cm doorsnede) dat in een U-vormig beugeltje aan het uiteinde van een metalen schacht zit; de schacht steekt met een angel in een houten hecht, soms kunnen wieltjes met verschillende tanden in het beugeltje bevestigd worden. Uitzonderlijk is het prikradertje voor stof vouwbaar: wieltje en schacht verdwijnen dan in een metalen hecht. Te onderscheiden van het prikradertje (schoenmaker) omdat de tanden minder scherp zijn en dichter bij elkaar staan. Zie ook prikradertje (zadelmaker). [MOT]
Prikradertje (zadelmaker) (o.)
Het prikradertje (ca. 23-27 cm) van de zadelmaker heeft een getand, verwisselbaar metalen wieltje dat in een U-vormig beugeltje zit; de lichtjes gebogen schacht is bevestigd in een houten hecht. De tanden zijn wigvormig en in een schuine hoek (45°) ten opzichte van de omtrek van het wiel geplaatst. Het wordt gebruikt om voor het naaien het leder te markeren (zie ook els) en deels te penetreren. Zo geraakt de naald er makkelijker door en is een gelijke afstand tussen de steken verzekerd. Men rolt met het prikradertje over het leer met een liniaal als geleider (1). Voor hetzelfde doeleinde kan ook een beitel met breed uitlopend, gelijkaardig getand blad gebruikt worden. Zie ook prikradertje (schoenmaker) en prikradertje (voor sjablonen). [MOT](1) FRUMAU: 56.
Prikstok 1 tand / Prikstok 3 tanden (m.)
De prikstok met 1 tand wordt gebruikt om bespannen ossen aan te sporen of bij te sturen; de landbouwer loopt dan meestal naast de voorste ossen mee (1). In de Camargue (Frankrijk) wordt een prikstok met 3 tanden gebruikt om runderen of paarden bijeen te drijven door ze te prikken of te bedreigen. De prikstok met 1 tand is een lange (ca. 140-300 cm) stok, veelal uit hazelaar of lijsterbes, waarbij één uiteinde is aangescherpt tot een punt, of voorzien is van een fijne ijzeren punt, meestal een afgeknipte spijker. Het werkend deel van de prikstok in de Camargue bestaat uit drie korte (ca. 3 cm) tanden, verdeeld over een breedte van ca. 10 cm, met een dille (ca. 10 cm lang) waarin een steel van ca. 2-3 meter steekt. Soms is de prikstok met 1 tand gecombineerd met een ploegstok (2). [MOT] (1) Wanneer de Lappen op hun slee met 2 lopers zitten, maken ze gebruik van een lange (ca. 4 m) prikstok om de rendieren te mennen. (2) Bv. LEGROS: 113.
Proeversmes (o.)
Een proeversmes is een licht (ca. 50 gr) lang (ca. 25 cm) en smal (ca. 1 cm) zakmes dat gebruikt wordt om worst en andere fijne vleeswaren te proeven op beurzen e.d. (1). Vaak is het lemmet voor een deel getand om de worst makkelijk door te kunnen snijden. [MOT] (1) Volgens SARGENT: 18 zou het mes dienen om meloen of citrusvruchten te testen.
Profielschraper (o.)
De profielschraper (1) is een handwerktuig om lijsten in hol- en bolronde voorwerpen te schaven, evenals groeven voor inlegwerk. Er bestaan twee subtypen (2). Op het eerste is de schaafbeitel vast. Hij steekt in een vierkantig ca. 20 cm lang latje waarop een geleider glijdt. De snede is in de as van de lat gericht. Het werktuig wordt zoals een kruishout gehanteerd (zie ook trekschaaf). Op het tweede is in de lat met vaste aanslag, in de lengte, een gleuf gezaagd. Hierin glijdt de schaafbeitel. Deze wordt door middel van twee schroeven vastgezet. De twee uiteinden van de lat dienen als handvat. De schaafbeitels van de profielschraper worden meestal door de schrijnwerker zelf uit een afgedankt zaagblad vervaardigd. [MOT] (1) DAWYNDT 1972: 109. Er wordt ook van aderenritshout (KARMARSCH: 1.837), biezentrekker (STEEL: 2. 121) gesproken. Deze benamingen verwijzen echter naar één bestemming, namelijk het snijden van groeven. Ze zijn dus te vermijden om een werktuig aan te duiden waarmee lijsten...
Puimsteen (werktuig) (o.)
Puimsteen is grijs, glasachtig vulkanisch gesteente met veel luchtbellen en dat zeer poreus is. Natuurlijke puimsteen is zeer ongelijk van structuur en bevat dikwijls scherpe stukjes kwarts die bij het schuren krassen kunnen veroorzaken. Daarom gebruikt men vaak kunstmatige puimsteen, vervaardigd uit gemalen en gezifte puimsteen met een bindmiddel. Veelal wordt het aangewend om schilderwerk af te schuren, maar ook in de lichaamsverzorging wordt de puimsteen gebruikt. Zie ook schuurpapier. [MOT]
Punaisewipper (m.)
De kantoorbediende gebruikt een relatief klein (ca. 4-14 cm) licht roestvrijstalen handwerktuig om duimspijkers te lichten. Het uiteinde van het werkend deel wordt onder de kop van de spijker geduwd die gelicht kan worden zonder de punt te buigen of de kop af te breken, zoals dat vaak gebeurt met een mes. Bij sommige modellen is het handvat een briefopener (1). Bij een (grafiet) potloodvijl is soms het uiteinde omgebogen dat dan dienst kan doen als spijkerlichter (2). Zie ook spijkerlichter. [MOT] (1) Dat is nuttig voor het verwijderen van tekeningen die zijn vastgelijmd aan het paneel, enz. (KEUFFEL & ESSER: 265). (2) Bv. KEUFFEL & ESSER: 295.
Puntbeitel (m.)
De puntbeitel is een metalen beitel zonder hecht (ca. 20-30 cm en meer) met een spitse punt die de vorm heeft van een piramide met vier zijden. De doorsnede varieert van 8 mm tot 1,5 cm. De steenhouwer gebruikt hem om steen te bewerken (te “spitsen”, te “punteren”) tot een vrij ruw oppervlak met duidelijke puntindrukken, soms in een waaiervorm. De beeldhouwer gebruikt hem om de grote overtollige delen van het steenblok weg te slaan en zo de eerste ruwe vorm aan het beeld te geven. De puntbeitel wordt beslagen met een houten steenhouwersklopper of een steenhouwersvuist. [MOT]
Puntschaaf (v.)
De puntschaaf dient om driehoekige groeven uit te schaven. Het is een boorschaaf waarvan het blok onderaan een driehoekige doorsnede heeft. De eveneens driehoekige schaafbeitel, met de punt naar beneden, heeft twee scherpe zijden. Een verstelbare geleider, een enkele of dubbele (1) aanslag bepalen de diepte van de groef. Deze schaaf wordt op een veerploeg bevestigd. [MOT] (1) Bv. CHRISTIAN: pl. 4.5.
Puntslag (m.)
De puntslag is een korte (5-12 cm), metalen cilinder met een scherp en puntig uiteinde. Hij wordt gebruikt om het midden van een in metaal te boren gat en de rand van uit te snijden plaatijzer aan te duiden en om een gat te doppen, d.i. voor het boren een klein gat in het metaal drijven opdat het boorijzer zou bijten zonder weg te glijden. De schacht is in vele gevallen gekarteld zodat hij goed in de hand kan gehouden worden. De puntslag wordt gebruikt in combinatie met een hamer. Het werktuig is te onderscheiden van de drevel. [MOT]
Pureeknijper (m.)
Aardappelen kan men makkelijker tot puree verwerken met een pureeknijper. Men plaatst de gekookte aardappelen in de houder en knijpt de tang dicht. De aardappelen worden door de gaatjes van de aardappelknijper gedrukt. Zie ook pureezeef. [MOT]
Pureestamper (m.)
Keukengerei waarmee men aardappelen en andere groenten fijn kan stampen. Het bestaat uit een ronde, ev. bolronde, houten schijf waarin een steel steekt. Daarmee worden de gekookte aardappelen door de gaten van een vergiet gedrukt. Het werktuig kan ook in een pureezeef werken en dan is zijn vorm eraan aangepast (1). De houten pureestamper is niet te verwarren met de paddenstoelvormige maasbal. Er bestaan ook pureestampers van metaal, ijzer, aluminium of plaatijzer. Met deze werktuigen, met opengewerkt stampgedeelte, hoeft men niet meer in een vergiet of een zeef te werken. Zie ook aardappelstamper (vee). [MOT] (1) Bv. LUCAS s.d.: 26.
Pureezeef (v.)
Metalen zeef (ca. 15-35 cm) die conisch of bolrond is en waarmee men met behulp van een houten, respectievelijk kegelvormige of bolronde, stamper (zie ook pureestamper) gekookte aardappelen of andere groenten doorheen duwt, om puree te bekomen. De kegelvormige stamper past met zijn smal uiteinde in de bodem van de zeef en wordt langs de randen gerold; de bolronde stamper wordt met lichte druk over de zeefbodem heen een weer bewogen. De kegelvormige zeven hebben veelal een onderstel zodat ze over een pan kunnen gezet worden; ze kunnen ook een handvat hebben. De bolronde hebben twee handvatten waarmee ze over een pan gezet kunnen worden. Zie ook pureeknijper. [MOT]
Raamzaag (v.)
De raamzaag dient om in de lengte te zagen, d.i. in de richting van de vezels (zie onder kraanzaag en schulpzaag). Ze bestaat uit een tot twee meter lang houten (1) raam waar in het midden, loodrecht op zijn vlak, een breed zaagblad met evenwijdige zijden gespannen is door middel van wiggen of van schroeven. De grote raamzaag, waarmee bomen in planken gezaagd worden, heeft aan haar bovenzijde en meestal ook aan haar onderzijde, een handvat. Dat kan een rechte stok zijn (2) maar in België schijnt alleen het U-vormig handvat voor te komen. Wanneer er twee zijn, ligt het bovenste in het vlak van het raam en staat het onderste er haaks op. Dat werktuig wordt door twee, drie, soms vier (3) man gehanteerd zoals een kraanzaag. De kleine raamzaag (4) dient om kleinere stukken door te zagen. Ze heeft geen handvat en wordt door één man verticaal gehanteerd. Het gebeurt evenwel dat twee man samen werken; ze houden dan de zaag horizonzaal. [MOT] (1) Uitzonderlijk van metaal (GLÄSER 1937: 323). (2)...
Raapbord (o.)
Plankje met een handvat, dat gebruikt wordt om pleisterwerk door schuren een ruw, zandig oppervlak te geven, of om een betondak af te werken. Het handvat staat niet precies in het midden op het plankje maar zodanig dat men met het voorste deel van het raapbord achter de langs de wand lopende buizen kan schuren. De afmetingen zijn sterk uiteenlopend (van ca. 10 cm/8 cm tot ca. 30 cm/10 cm). De kleinere raapbordjes worden gebruikt voor kleinere vlakken (1). Tegenwoordig bestaan er ook modellen uit kunststof. Zie ook raapspaan. [MOT] (1) JELLEMA: 89 maakt een onderscheid tussen het groot raapbord dat volgens hem gebruikt wordt om het in het ruw gezette werk bij te werken, d.w.z. de gaten te vullen en oneffenheden glad te strijken en het klein raapbord - dat hij schuurbordje noemt - waarmee in ronddraaiende bewegingen de afwerklaag op de ruwe onderlaag wordt aangebracht. Soms wordt om dit schuurbordje een vilten of wollen lap gedaan, om fijner schuurwerk te bekomen.
Raapspaan (v.)
De raapspaan bestaat uit een rechthoekig, of aan één korte zijde afgerond, stalen blad van ongeveer 10 bij 25 cm tot 12 bij 28 cm (1). Het handvat, van hout of van kunststof, is L- of U-vormig. De raapspaan wordt gebruikt voor het tegen de wand zetten en/of afstrijken van bijvoorbeeld structuurpleister. Het blad van de raapspaan is wat dikker en minder soepel dan dat van de pleisterspaan en daardoor minder kwetsbaar. Een hoeveelheid pleister wordt op de raapspaan geschept en onder een lichte hoek tegen de muur of het plafond uitgestreken. Hoe vloeiender de beweging, hoe gladder het effect. Zie ook raapbord. [MOT] (1) MOT V 2022.0030 toont een uitzonderlijk lang exemplaar.
Radeermesje (o.)
Er bestaan verschillende modellen radeermesjes. Ze worden op kantoor gebruikt om potloodlijnen of inktvlekken van het papier af te krabben. Er is een licht (ca. 20 gr), plat mes met lang hecht (ca. 13 cm) en bladvormig lemmet, dat aan beide zijden snijdt. Een tweede model heeft een langwerpig lemmet met een vrij korte, stomp uitlopende punt (ca. 1,5 cm) en slechts één snijdende zijde. Een derde model bestaat uit één geheel met twee snijdende uiteinden. Het ene uiteinde heeft een mesje in een hoek van 45°, het andere uiteinde lijkt op een lancet. Twee rechthoekige, houten dekplaatjes - in het midden van het mes - dienen als handvat. Dan bestaat er nog een heel klein radeermesje (niet langer dan 10 cm) met een klein lemmet van ca. 3 cm lang. Het hecht is zo uitgehold dat men het stevig tussen duim en wijsvinger kan vasthouden. Om te raderen houdt men het mes horizontaal, maar het blad verticaal, en schraapt met kleine bewegingen over het papier. Het scherpe radeermesje wordt ook gebruikt...
Radertje voor naden (o.)
Hard radertje van ca. 3-6 cm breed, gebruikt om de naden tussen de banen behangpapier aan te drukken; bij reliëfpapier gebruikt men hiervoor een zachte behangersborstel omdat het radertje voor naden het reliëf plat drukt. Het werkend deel kan uit plastic, metaal, hout, been of ivoor (1) gemaakt zijn. Om het behangpapier op de muur glad te strijken, bestaan er radertjes die breder zijn en met een zacht materiaal, zoals vilt of flannel, overtrokken zijn (2). [MOT] (1) SELLENS: 315. (2) SELLENS: 315.
Radijssnijder (m.)
Tangvormig instrument waarvan één kaak schepvormig is en één cirkelvormig met centraal een cirkelvormig mesje waarrond straalsgewijs een achttal mesjes gegroepeerd zijn. Aan het uiteinde is er een V-vormig mesje. Wanneer men een radijs in de schepvormige kaak plaatst en de tang vervolgens toeknijpt, dringen de mesjes in de radijs en wordt zij in bloemvorm uitgesneden. Met het V-vormig mesje kan men driehoekige stukjes uit de rand van de schil van uitgeholde citrusvruchten snijden. [MOT]
Ragebol (m.)
Borstel - soms van geitenhaar - in de vorm van een hele of halve bol of rond een driehoekige beugel bevestigd, aan een lange, houten of plastic steel die vaak uitschuifbaar is (tot ca. 3 m) en die gebruikt wordt om spinrag te verwijderen. [MOT]
Rakelijzer (o.)
Ijzeren staaf met een haaks omgebogen uiteinde (ca. 15 cm) waarop een metalen plaatje (1) (ca. 15-30 cm lang; 3-6 cm breed) kan gelast zijn, en waarmee kolen in de broodoven of de verwarmingsketel omgeroerd, of eruit getrokken worden. Het rakelijzer voor de oven (ca. 75-100 cm) is meestal voorzien van een dille waarin een lange houten steel (ca. 1-2 m) steekt. Het werktuig voor de verwarmingsketel is geheel van metaal, 90 à 120 cm lang en eindigt in een ring; het maakt vaak deel uit van een stel van drie of vier werktuigen: een rakelijzer, een pook, een vuurschop (stoker) en een sinteltang. Het rakelijzer is niet te verwarren met de schuimschraper. [MOT] (1) Volgens Weyns (1974: 881) bestaat astrekker of trekker ook uit een houten plaatje.
Randsteekmes (o.)
Het randsteekmes is een handwerktuig van de schoenmaker waarmee het ingenaaide, overhangende leder aan de zool gelijkmatig afgesneden wordt. Het heeft een S-vormig gebogen blad met een snede en een klein (enkele millimeters) uitsteeksel aan het hoofdeinde, bevestigd in een houten hecht. Het blad kan ook aan één lange zijde een omgebogen rand hebben. Bij sommige modellen is het werkend deel beschermd met een houten schede. Zie ook de uitsteker. [MOT]
Randwieltje (o.)
Het randwieltje heeft een gegroefd, metalen wieltje (ca. 1,5-2 cm doorsnede) dat bevestigd is aan een metalen, soms lichtjes gebogen schacht die voorzien is van een houten handvat. De totale lengte bedraagt ongeveer 14-18 cm en het wieltje is voorzien van 3 tot 7 groefjes per centimeter. De schoenmaker gebruikt het randwieltje om op de bovenrand van de schoenzool een handgenaaide naad te imiteren of om de steken op die rand vast te zetten; het wordt steeds verwarmd voor gebruik. Er bestaan ook randwieltjes met verwisselbare wieltjes. Veelal is het houten handvat hol en kan het los geschroefd worden zodat de wieltjes erin opgeborgen kunnen worden. Het wieltje zelf wordt op zijn plaats gehouden door een beweegbaar haakje, dat zich omheen de as sluit. [MOT]
Rasp met twee hechten (v.)
Heel lange rasp (ca. 120 cm; breedte tot 6 cm) waarvan beide uiteinden in een hecht eindigen of steken. Het werktuig wordt door twee man gehanteerd bij het raspen van zwaar gloeiend ijzer. Zo bv. wanneer de assen van bespannen voertuigen nog in twee stukken geleverd worden en dat de smid ze op de juiste lengte moet aan elkaar wellen. [MOT]
Rasp voor hout (v.)
De houtrasp dient om een voorwerp dunner te maken, er een bepaalde vorm aan te geven, een gat enigszins te verbreden enz. Het is een stalen, vaak halfronde staaf (15-30 / 1-4 cm) met tandjes over heel het vlak en een angel die in een houten hecht van 10-15 cm steekt. Ze werkt in één richting, wanneer geduwd. Het handwerktuig kan ook bestaan uit een stalen blad met spleten, dat op een onderstel bevestigd wordt en dus vervangen kan worden. De trappenmaker gebruikt ook gebogen raspen (en vijlen) (1). Omdat die werktuigen zelden in de handel te vinden zijn, wordt over het algemeen aan een smid of een vijlenkapper gevraagd ze te buigen (2). Zie ook carrosserievijl. [MOT] (1) Voor het vervaardigen van spekstenen schalen, holle kommetjes of vazen gebruikt men tevens een gebogen rasp (MOT V 2010.0961). Dit om gelijkmatige rondingen aan de steen aan te brengen. (2) KRESS: 213
Raspmolentje (o.)
Een raspmolentje heeft een cilindervormige rasp die in een metalen, blikken of plastic frame zit en die met een draaizwengel in beweging wordt gebracht. Het kan op tafel geplaatst of met een schroef aan de rand van de tafel geklemd worden. Het voedsel wordt langs boven in een trechter met behulp van een stamper doorheen de rasp geduwd, terwijl men aan de zwengel draait. Als het raspmolentje geen recipiënt heeft waar het geraspte voedsel in terecht komt, moet er een kom of schaal onder het molentje geplaatst worden. Men kan er groente, kaas, noten, chocolade e.d. in fijn raspen. In tegenstelling tot de keukenrasp kan men met het raspmolentje makkelijk restjes opmaken zonder gevaar voor de vingers. Zie ook groentemolen. [MOT]
Ratelboor (hout) (v.)
Deze ratelboor werkt volgens hetzelfde principe als de omslagboor maar heeft een hefboom in plaats van een U-vormige beugel. Deze hefboom werkt volgens een ratelmechanisme en kan met heen en weer gaande slagen worden bewogen. Waar geen plaats is voor de gewone booromslag kan met dit type wel worden gewerkt. Zie ook ratelboor (metaal). [MOT]
Ratelboor (metaal) (v.)
Metaalboor met aan het ene uiteinde een punt met verstelschroef en aan het andere uiteinde een boorhouder met tussenin een palrad met pal en handgreep dat als hefboom dienst doet. De ratelboor wordt door de smid gebruikt voor grote stukken die niet op de tafel van de boormachine geplaatst kunnen worden. Ook om gaten te boren in trein- of tramsporen. Bij het boren wordt de ratelboor in een boorbeugel en tegen het werkstuk geklemd. Door de hefboom met de klok mee te draaien, komt het boorijzer in beweging en snijdt aldus een gat in het werkstuk. Bij het tegen de klok in draaien van de hefboom blijft het boorijzer staan en glijdt de pal over de tanden van het rad wat een ratelend geluid veroorzaakt. Zie ook ratelboor (hout). [MOT]
Rattenstaart (m.)
De rattenstaart (1) is een kegelvormige of cilindrische vijl of rasp. De eerste dient om sommige zagen met grote tanden, bv. een kraanzaag, te scherpen, de tweede om kleine gaten of bogen te zuiveren.De rattenstaart is te onderscheiden van de boorzaag. [MOT] (1) Fr.: queue-de-rat, ook ramasse (bv. N.L.I.) om de lange cilindrische rasp aan te duiden waarmee de holte voor de laadstok van het geweer breder gemaakt werd.
Reddingsmes (o.)
De reddingsmes is een S-of haakvormig (1) mes met de snede aan de binnenzijde en een geknopte punt, dat gebruikt wordt door de brandweerlui, de hulpdiensten, de reddingsploegen bij autowedstrijden, op reddingsvloten enz. om kleren, gordels of touwen open of door te snijden. De snede is aan de binnenzijde en de punt is geknopt om het slachtoffer geen verwondingen te veroorzaken. Vaak steekt het mes in een schede die aan de broekriem vast gemaakt kan worden. Zie ook de noodhamer, de noodgordelsnijder en het koordjesmes. [MOT] (1) SCHAERER: 626.
Reeschaaf (v.)
De reeschaaf (1) (2) is een tot één meter lange schaaf met keerbeitel, een handvat en soms een hoorn. Ze dient om lange, reeds met de voorloper bewerkte stukken volmaakt glad te schaven. Soms worden één of twee dwarsstokken op of in het blok bevestigd om met zijn tweeën te kunnen werken: één vakman duwt, een andere trekt. Soms wordt een touw aan de voorste dwarsstok gebonden. Omdat deze schaaf fijn werk moet verrichten, is de hoek van de beitel tamelijk groot en de ruimte voor de snede klein (zie glossarium). Deze laatste is volkomen recht, alleen de hoeken zijn afgerond om geen sporen na te laten. [MOT] (1) Een kleine reeschaaf, al dan niet met handvat, wordt soms strijkblok (ook donder: DEBO: s.v.) genoemd; JORIS & ROUSSEAU: 7 spreken van een halve of korte reischaaf. (2) Fr.: varlope, galère wanneer er dwarstokken doorsteken (ook plane: FELIBIEN: 714). Op de platen Layettier 1.6 en 2.1 van de Encyclopédie zijn galère en grand rabot echter gelijkbetekenend en duiden ze een schaaf aan...
Reflexhamer (m.)
De reflexhamer is een lichte (ca. 100-200 gr) hamer met rubberen kop in verschillende vormen - kegelvormig, bijlvormig (1), cilindervormig (ca. 1-3 cm in doorsnede) - en een lichte, soms flexibele ijzeren steel. Met een enkel tikje van de reflexhamer tegen de onderkant van de knie ziet de arts of de reflexboog van de patiënt - van pees naar ruggenmerg en weer terug - intact is (2). Te onderscheiden van de nylon hamer die zwaarder (ca. 150-500 gr) is en waarvan de cilindrische kop groter (3-5 cm) is. Zie ook rubberhamer. [MOT] (1) Bv. LIEVERSE & VAN EVERDINGEN & VAN MAANEN: 125-126. (2) Vroeger werd algemeen een percussiehamer gebruikt. Vanaf 1875, toen de kniepeesreflex werd ontdekt, kreeg de percussiehamer het doel van de reflexhamer (VAN HEE & VERSAILLES: 37).
Reisbestek (o.)
Heb je mes en vork nodig voor gebruik op reis, dan is het reisbestek een goede oplossing. Het bestaat uit een mes en een eetvork, die tijdens het vervoer worden samengehouden door ze in elkaar te schuiven, door ze te verbinden met een sluiting of door ze in een etui te steken. In sommige gevallen bestaat er ook de mogelijkheid om een eetlepel op te bergen (1). Zie ook kampeermes en zakmes. [MOT] (1) Bv. ''Richard Abr. Herder stahlwaren- und werkzeugfabrik'': 189.
Remveertang (v.)
De remveertang is een handwerktuig waarmee een garagist de remveer uit de remtrommel haalt en er terug in monteert. De metalen tang is 20-50 cm lang naargelang de benodigde grootte van de remveer in het voertuig. Tijdens de montage wordt de veer aan de ene kant in de korte, oogvormige haak geklikt, de andere kant in de zwanenhalsvormige haak. De scherpe punt grijpt in het remblok (1). Bij grote modellen zijn aan het uiteinde van een of beide benen bijkomende functies voorzien, bv. een uitsteeksel om met een eenvoudige draaibeweging de veer van het ankerpunt los te maken (2). [MOT] (1) Belzer Hochwertige Werkzeuge: Katalog No. 500, 1957: 119. (2) Indestro Tools Catalog No. 22M, Chicago: 51.
Repelkam (m.)
De nog niet droge of rijpe zaadbollen worden met de repelkam van de vlasstengel gerukt door deze tussen de staande tanden van een repelkam te trekken (1). Nadien worden de zaadbollen met de bookhamer gedorst (2). De repelkam bestaat uit een ijzeren kam (ca. 20-70 cm breed) (3) met een 15-40-tal - in doorsnede vierkantige (soms ook ronde) - tanden (1-1,5 cm in doorsnede, ca. 40-50 cm lang) met de ribben dicht naast elkaar (tussenafstand ca. 0,5 cm, d.i. kleiner dan de zaadbol) en eindigend in stompe punten. Deze kam wordt op een houten blok of met een ijzeren onderstel op een bank vastgemaakt. Laatstgenoemde is al dan niet voorzien van poten en wordt door twee arbeiders gebruikt die beurtelings het vlas door de repelkam halen. Hij wordt veelal op het veld gebruikt nadat het vlas is geoogst of gesleten. Na het repelen worden de stengels in bundels, z.g. booten, gebonden en in water gelegd om te roten. Er bestaat ook een tweevoudige repelkam (bv. MOT V 2020.0353) met twee rijen tanden. [MOT]...
Richtsnoer (metselaar) (v.)
Het richtsnoer van de metselaar - een sterk, dun koord (ca. 1 mm) - wordt rond een richtsnoerpen, een puntige metalen pen van ca. 15-20 cm lang met platte punt (ca. 10 cm), gewonden. Het andere uiteinde van de pen heeft meestal de vorm van een paddenstoel zodat het richtsnoer er niet af kan glijden. Twee pennen worden gebruikt om, bij het bouwen, het richtsnoer horizontaal te spannen, waarlangs de stenen worden gemetseld (1). Men zet eerst één pen in een voeg (om de hoek) vast. Het richtsnoer, dat aan het uiteinde van de richtsnoerpen is vastgemaakt, wordt strak getrokken en met de andere pen aan de andere kant vastgezet. Vooraleer men begint te metselen controleert men of het richtsnoer zuiver horizontaal is. Een ander model is gemaakt van plaatijzer. Het bestaat uit een puntige platte pen die aan de zijkant voorzien is van verscheidene inkepingen (2). [MOT] (1) In plaatst van een richtsnoerpen wordt ook wel een spijker gebruikt. Ook wordt de koord wel om twee stenen, aan beide kanten...
Richtsnoer (tuinier) (o.)
Het richtsnoer van de tuinier is een lange, stevige koord (ca. 3-4 mm dik) waarvan één uiteinde wordt vastgemaakt aan een gepunte stok en de rest van het touw rond een (andere) gepunte stok of een haspel wordt gewonden. De haspel bestaat uit een ijzeren of houten pin (ca. 35-60 cm), waarrond een houten of ijzeren raam, al dan niet voorzien van een hendel, draait. Met het richtsnoer kan men een rechte lijn uitspannen zodat de tuinier recht kan spitten, poten, planten, soms ook zaaien of gazon af te steken (zie graskantsteker). [MOT]
Riemensnijder (m.)
Handwerktuig dat gebruikt wordt om riemen (1) uit dik en zwaar leder te snijden. Het bestaat uit een mes dat aan de voorzijde snijdend is en aan de onderzijde twee haakvormige uitsteeksels heeft waarmee het in een metalen - meestal koperen - geleider bevestigd wordt. Deze geleider heeft een arm met een maatverdeling erop waarover een opstaande rand met een rol kan glijden, die met een klemschroef vastgezet wordt. De breedte van het te snijden materiaal kan dus precies ingesteld worden. Men trekt het leder over de arm naar zich toe - tussen mes en opstaande rand - terwijl men het mes vooruit duwt. De voet waarop het mes bevestigd is, is afgerond opdat het makkelijk onder het leder vooruit beweegt. [MOT](1) Bv. schaats- en bindriemen, herengordels, enz. (FRUMAU: 65).
Riementang (v.)
Ronde riemen voor o.a. naaimachines kon men aan elkaar zetten met behulp van een riementang. In beide uiteinden van de riem maakte men een gat, waardoor men ze aan elkaar kon bevestigen met een kram. Op één van de kaken zit een staaf, die het leer doorboort. Op de andere kaak van de riementang zitten haaks twee ringen. Men opent de tang en steekt de riem door de ringen. Men fixeert zo de riem, waarna men de tang sluit en de staaf de riem mooi in het midden doorboort. Men heeft ook de mogelijkheid om de riem door te snijden met het mesje dat op één van de kaken bevestigd is. Wanneer de riem bijvoorbeeld te lang is of wanneer men een nieuwe opening wil maken, kan men het oude uiteinde eerst afsnijden. [MOT]
Riffelrasp (v.) / Riffelvijl (v.)
Riffelraspen en riffelvijlen bestaan in een grote verscheidenheid van vormen, grootten (ca. 12 tot 50 cm) en groften. Meestal hebben beide uiteinden van het werktuig een gebogen werkend deel, maar er bestaan ook modellen met een angel waarop een hecht steekt. De gebogen vorm maakt het mogelijk ingewikkelde profielen en moeilijk te bereiken hoekjes en bochtjes af te werken in hout, steen, gips en metaal. [MOT]
Rijentrekker (hand) (m.)
Zaaien op lijnen is voordelig omdat men zaad bespaart, men met machines kan werken, het onderhoud gemakkelijker is en men makkelijker tussenzaaiingen kan doen. Wanneer uit de hand gewerkt wordt, gebruikt men daarvoor een rijentrekker. Daarmee kan men in een handeling verschillende zaaivoren trekken die evenwijdig aan en op gelijke afstand van elkaar liggen. Vooreerst spant men op de rand van het zaaibed een richtsnoer, die door de laatste tand gevolgd wordt. Daarna steekt men die laatste tand in de eerste groef. De rijentrekker is een houten of ijzeren werktuig, ca. 50-150 cm breed met, al dan niet afneembare en/of verplaatsbare, afgeronde of afgeplatte tanden. Het werkend deel staat haaks op de ca. 100-140 cm lange steel. Nu bestaan er ook modellen waarbij de richting van de balk instelbaar is. Het aantal tanden (lengte ca. 10-20 cm) varieert van twee tot vijf of meer. Soms is de balk aan beide zijden voorzien van vaste tanden die op een verschillende afstand (1) van elkaar staan. Zo...
Rijshaak (m.)
Bij het oogsten van het zware rijshout in hakgrienden (1) gebruikt de griendwerker een rijshaak (2). De loten worden met een opwaartse beweging zo dicht mogelijk bij de stoof afgehakt. De rijshaak bestaat uit een min of meer rechthoekig ijzeren blad (ca. 15-20 cm bij 10-12 cm; gewicht ca. 850 gr) met afgeronde hoeken dat door middel van een angel met een licht gebogen steel (ca. 35 cm) verbonden is; door steel en angel steekt een nagel. De snede en de steel vormen een hoek van ca. 60°. Er bestaan modellen voor linkshandigen en voor rechtshandigen. Terwijl de hakker de tak in de ene hand iets gebogen, onder spanning, vasthoudt wordt met de rijshaak van onder schuin naar boven – hooguit in twee slagen - gehakt. Het hout dat later wordt geschild (zie schilklem) wordt onmiddellijk na het hakken rechtop in zo’n 10-15 cm water geplaatst. Het andere hout wordt gesorteerd en met behulp van een hakmes opgewerkt. Zie ook lattentrekker dat ook wel in de hakgrienden wordt gebruikt om het hout af...
Rijstmesje (o.)
Het rijstmesje is een uiterst licht (ca. 20-60 gr) mesje waarmee in Indonesië de vrouwen rijst oogsten. Het heeft een klein (ca. 5-7 cm bij 1-2 cm) en zeer licht (max. 5 gr), lichtjes bolrond lemmet, aan de bovenzijde gevat in een bamboehouten hecht. Dwars op de bovenzijde van het hecht wordt een bamboestokje - soms aan één zijde puntig gesneden - geplaatst, dat men in de hand vat; zo ligt het mes comfortabeler in de hand. Omdat men met dit mes aar per aar moet oogsten, is het mogelijk in éénzelfde veld de rijpe aren te selecteren en de andere nog even te laten staan. [MOT]
Ringkegel (m.)
Lange (ca. 40 cm), taps toelopende stalen staaf, die de edelsmid gebruikt voor het rondmaken van de schacht van een ring of het rondmaken van een kas voor een zetting. Naast deze ronde vorm zijn er ook ovale en hoekige; ook grotere maten zijn verkrijgbaar voor het maken van bepaalde vormen voor bv. armbanden, medaillons en doosjes. De ringkegel is te onderscheiden van de ringstok, d.i. eveneens een taps toelopende stalen staaf, hol of massief, met een schaalverdeling in cijfers om de maat van een ring vast te stellen. [MOT]