ID-DOC: algemeen zoeken

Hieronder kan u een algemeen trefwoord invoeren en een algemene zoekactie doen. 

Geef ons een seintje als je problemen ondervindt met deze pagina via info@mot.be.

Zoek naar: werktuig


Zoekresultaten 551 - 600 1,399 resultaten gevonden
Kloofwig (v.)
De kloofwig is een driehoekig stuk hout of metaal (ca. 15-25 cm lang, 1-2 kg) (1) om hout te kloven. De gebruikte houtsoorten zijn o.m. haagbeuk (Carpinus betulus), iep (Ulmus) en sleedoorn (Prunus spinosa). Veel metalen kloofwiggen hebben in beide schuine zijden een groef (2). Dat belet in een zekere mate het uitspringen van het werktuig. Sommige eindigen in een dille waarin een kort hecht steekt. De scherpe hoek van de metalen wig wordt op het te kloven stuk geplaatst in de richting van de vezels en met een moker of een sleg geslagen. Zo nodig wordt een tweede of een derde (houten) wig verder in de spleet of naast de eerste gedreven. Indien enkel houten wiggen gebruikt worden, wordt eerst een spleet gemaakt met behulp van een kloofbijl. De kloofwig dient vooral om lange liggende stukken te kloven, in tegenstelling tot het kloofmes en de stokwig. Zie ook velwig. [MOT] (1) GLÄSER 1931: 366 geeft een tabel van de lengten van de kloof- en velwiggen. (2) Hakkels genoemd.
Klopboor (beitel) (v.)
De klopboor (beitel) wordt gebruikt door de metselaar en steenhouwer, en dient om gaten met een diameter van 3 tot 12 mm te kloppen in steen. Dat werktuig bestaat uit een volle metalen staaf met een driehoekige boorkop in de vorm van een puntbeitel of een vierhoekige boorkop in de vorm van een 'priesterhoed' en aan het andere uiteinde een slagvlak. In elk van de drie zijden van de boorpunt is een concave geul uitgespaard om het stof af te voeren. De lengte varieert van ca. 10 tot ca. 40 cm. De klopboor wordt met de hamer (1) in de steen gedreven, waarbij men het werktuig na elke slag een paar graden draait. Het werktuig kan uit één stuk bestaan of kan samengesteld zijn uit een handvat en een verwisselbare 'boor'. Om het opzetstuk te vervangen is er een gleuf voorzien waarin een daartoe bestemde spie gedreven wordt (bv. MOT V 94.0058) of het opzetstuk is voorzien van schroefdraad (bv. MOT V 2023.0097 a-b2). Groefwerkers gebruiken een zware variant van de klopboor (ook priesterhoedboor...
Klopboor (mechanisch) (v.)
Werktuig dat door de metselaar en de elektricien gebruikt wordt om gaten met een diameter van 3 tot 10 mm te maken in (bak)steen. In tegenstelling tot de klopboor (beitel) - waarop men met een hamer moet kloppen - heeft deze mechanische klopboor een tandwielmechanisme dat met een zwengel wordt aangedreven, waardoor het boorijzer gaat draaien en slaan. Het boorijzer heeft dezelfde uiterlijke kenmerken als het blad van de klopboor (beitel); het is een volle staaf met een driehoekige boorkop, in elk van de drie zijden van het boorijzer is er een concave geul uitgespaard om het stof af te voeren. Het tandwielmechanisme zit opgeborgen in een metalen huis en het handvat is in de vorm van een gesloten pistoolkolf. Zie ook klopboor (pijp). [MOT]
Klopboor (pijp) (v.)
De klopboor (pijp) wordt door de metselaar en de steenhouwer gebruikt om gaten te maken in (bak)steen. Dat handwerktuig bestaat uit een holle ronde staaf, vaak uit één stuk, met een getande ronde boorkop aan de ene kant en een slagvlak aan de andere kant. De lengte van de klopboor varieert van 10 tot 50 cm en is afhankelijk van de diameter van het booruiteinde. De diameter varieert van ca. 1 tot 4 cm. De tanden van het booruiteinde zijn steeds licht naar buiten gebogen en gehard. In de holle staaf is meestal een sleuf voorzien om het stof af te voeren. Met de hamer (1) wordt de klopboor in de steen gedreven. Na elke slag met de hamer, wordt de klopboor een paar graden gedraaid. De bergbeklimmer gebruikt een korte vouwbare klopboor (pijp) (opgevouwen 11 cm lang) en slaat die met behulp van een klimhamer in de bergwand om klimhaken te bevestigen. Ze past in een eenvoudig omhulsel (een gebogen reep ijzer). Het omhulsel doet dienst als handvat. Zie ook klopboor (beitel). [MOT] (1) De metselaar...
Klopper (mandenmaker) (m.)
Werktuig van de mandenmaker om de reeds gevlochten tenen aan te drijven. Het kan een rechthoekig plankje (ca. 1/20/2-5 cm) van hard hout met een korte steel zijn. Meestal is het echter een gesmeed rechthoekig (ca. 12-15/5-6 cm) stuk ijzer van 400-1000 gr, met driehoekige doorsnede. Het smaller uiteinde eindigt vaak in een ring en dient als steel. De ring kan dienen om tenen te buigen (vgl. buigijzer). [MOT]
Kloversmes (o.)
Met het kloversmes (1) splijt de diamantbewerker het diamantkristal. Het kloversmes is uit staal vervaardigd en kan van verschillende grootte en gewicht zijn. Het is rechthoekig van vorm, ca. 3 bij 10 cm, en weegt ca. 70 gr. Het kloversmes moet niet scherp zijn daar het moet splijten en niet snijden. Vóór het kloven wordt met een scherpe diamant of laser een kerf in de steen gemaakt. De kerf moet V-vormig zijn. Vervolgens wordt het kloversmes tegen één der schuine zijden van de kerf geplaatst. Met de klovershamer, een ijzeren staaf van 20 à 30 cm of een houten hamer, geeft men een korte slag op het kloversmes om de steen in twee stukken te verdelen. Het doel is aan de ruwe diamant een goede vorm te geven, zodat hij vervolgens gezaagd en/of geslepen kan worden. [MOT] (1) VLEESCHDRAGER: 127-132.
Kloversstok, snijdersstok (m.)
Zowel de diamantklover als de diamantsnijder hanteren houten stokken om de diamant aan te bewerken. Het model van de diamantklover, ook kloofstok genoemd, is van palmhout en meet 20 à 25 cm. Aan de kop wordt cement bevestigd, waaraan de diamant kan kleven. De klover zet het rechtop vast in een passend stuk lood voor zijn dwars geplaatste kloversbak (zie onderaan, korte zijde aan de twee pinnen) en plaatst er het kloversmes op. Met een korte slag van de klovershamer splijt men de diamant. Deze nieuwe werktuigfiche wordt nog aangevuld.
Knobbeltang (v.)
De knobbeltang is een vrij zware (ca. 600-1000 gr) metalen tang waarmee men het leder van een schoen (ook daim, nubuck) kan oprekken bij knellende schoenen. Ze wordt voornamelijk gebruikt bij medische klachten. Likdoorn of eksteroog komt onder meer voor op de bovenkant van de tenen en kan zeer pijnlijk zijn bij knellende druk van bovenaf. Bij Hallux Valgus (L) trekt de grote teen scheef en vormt zich een pijnlijke knobbel van uitstekend bot en geïrriteerd weefsel.  De schoenmaker plaatst de open ringvorm aan de buitenkant van de schoen en de bolvorm aan de binnenkant ter hoogte van de knellende plek, zodat het leder plaatselijk en zonder schade wordt opgerekt. Bij een ander model wordt de bek volledig in de schoen geplaatst en wordt de hefboom op de binnenzool geplaatst om de bovenzijde op te rekken. [MOT]
Knoopsgatenschaar (v.)
Klein schaartje (ca. 10 cm lang) waarvan de driehoekige snijbladen niet over de ganse lengte lopen maar van het uiteinde tot ongeveer halverwege de bek zodat er vanaf hier een opening ontstaat. Op deze wijze is het mogelijk de knoopsgaten in te knippen zonder de omringende stof te beschadigen. Met een schroefje, dat zich tussen de benen van de schaar bevindt, kan bepaald worden hoe ver de snijbladen snijden. Zo is het dus mogelijk de grootte van de knoopsgaten te bepalen. Zie ook knoopsgatentang.[MOT]
Knoopsgatentang (v.)
De knoopsgatentang lijkt sterk op de holpijptang. In plaats van het buisje met scherpe randen om de gaten te maken, vervult een holpijp met scherp vleugeltje op de kaak deze rol. Wanneer men de tang dichtknijpt, knipt men een spleet met gaatje in het materiaal voor het knoopsgat. Op sommige modellen is een koperen plaatje met maataanduiding voorzien om de tang op de juiste knoopsmaat af te stellen. Er bestaat ook een knoopsgatenschaar. [MOT]
Knopenaanzettang (v.)
Vroeger hingen de knopen om de schoenen toe te houden aan een soort van nageltje met platte kop of aan een U-vormig haakje. Dat nageltje door het leder steken en zijn punt buigen rond de ring van de knoop gebeurde in één bewerking met behulp van een knopenaanzettang. Eén van de kaken was zo uitgehold dat men er de kop van het nageltje kon insteken. De andere zó dat de punt de bodem volgde wanneer het werktuig toegeknepen werd. [MOT]
Knopenhaakje (o.)
Het knopenhaakje is een klein (ca. 10 cm) ijzeren haakje - vaak met een (versierd) ijzeren, houten, benen of ivoren heftje - waarmee vroeger de dameslaarsjes vastgeknoopt werden (1). Er bestaat ook een model met twee haakjes van verschillende grootte. Een ander model is vouwbaar. Soms is het knopenhaakje aan het andere uiteinde voorzien van een schoentrekker. Zie ook zakmes. [MOT] (1) Het knopenhaakje werd soms gebruikt als wildhaakje om de ingewanden van gevogelte te verwijderen (PETITPRERE: 2131). Zie verder jachtknipmes. EMMET: 187 vermeldt dat het knopenhaakje gebruikt werd voor handschoenen.
Knopenverdeler (m.)
De knopenverdeler (1) is een metalen, meestal aluminium, verstelbare mal (2) die diverse functies kan uitoefenen bij het maken of aanpassen van kleding. Men kan het meettuig daarbij als een harmonica uitrekken of inklappen. De meest gebruikte toepassing is het uitleggen van de knoopsgaten, zodat deze precies op dezelfde onderlinge afstand op een lijn worden gemaakt. Men kan er ook drukknopen, plooien, versiersels, enz. mee afmeten. In de puntvormige uitsteeksels is daartoe vaak een gleuf voorzien om door te steken.  De algemene vorm gelijkt enigszins op een model van de deegsnijrol, waarop echter snijwieltjes zijn gemonteerd. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend.(2) Men kan het werktuig ook als een passer beschouwen. Zie het Franse compas d'habillement in ROYER & VERSTRAETE: 411.
Knopsteker (m.)
De knopsteker (1) bestaat uit een metalen pijpje (middellijn ca. 0,5-1 cm) - scherp aan één uiteinde en met een hecht of een kruk aan het ander uiteinde - om cirkeltjes, hartjes e.d. als versiering te snijden op de klompen (2). De knopsteker wordt op de klomp gedrukt, nooit geslagen zoals de holpijp van de leerbewerker. [MOT] (1) BORREMANS: 341. (2) Soms wordt de huls van een patroon gebruikt (VAN BAKEL 1958: 68).
Koetsenmakersgroefschaaf (m.)
Om smalle groeven in holronde vlakken uit te schaven, gebruiken sommige koetsenmakers een bijzondere groefschaaf (1). Op het vasteland is het ca 23 cm lang blok ervan S-vormig (2) en ze wordt verticaal gehanteerd; beide uiteinden dienen als handvat. Twee modellen zijn er van bekend. Bij het ene wordt de groef uitgeschaafd door een boogvormige beitel (3). Bij het ander, gebeurt dat door een stalen plaat die op het blok geschroefd is. Om niet tegen de richting van de vezels te moeten schaven, beschikt de vakman over twee schaven, een linkse en een rechtse. In Groot-Brittannië gebruikt men een dubbele koetsenmakersgroefschaaf met recht blok (ca 40 cm lang), waar twee beitels op bevestigd zijn. Zie ook volgend artikel. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. (2) Uitzonderlijk een recht blok in WHELAN: 124. (3) OURY: 97 toont een gelijkvormig werktuig maar met een zaagblad. De foto is onduidelijk en er is geen commentaar.
Koetsenmakersgrondschaaf (m.)
De koetsenmaker gebruikt een speciale grondschaaf voor het schaven van rechte, holle of bolle randen aan bv. deuren en het maken van zijdelings gebogen houten lijsten. De koetsenmakersgrondschaaf bestaat uit een rechthoekig houten blok (20-25 / 5 / 3-4 cm) waarvan de uiteinden meestal zijn afgerond. De bijna verticale beitel (ca. 4 cm) en wig staan in de lengte gericht ten opzicht van het blok. De zool is vlak (voor het maken van een rechte of bolle rand) of bol (voor het maken van een holle rand) en is rond het gat verstevigd met een ijzeren, soms ook uit been of messing, plaatje. Dat als bescherming tegen slijtage en tegen het splijten van het blok indien men te hard op de wig drukt (1). Bovenaan is het gat voorzien van een steun of metalen plaatje. Het model voor het maken van gebogen houten lijsten is kleiner (ca. 15-20 cm bij 3,5 cm) en heeft twee symmetrische schaafbeitels die elk in een gat steken, gescheiden door een ijzeren tussenschot. Het plaatje dat op de zool is geschroefd,...
Koevoet (m.)
Metalen ronde of platte staaf van ca. 25-105 cm, met een licht gebogen gespleten uiteinde, de klauw, om nagels uit te trekken. De inwendige randen van de spleet zijn meestal afgeschuind om de nagel gemakkelijker te vatten. Het onderuiteinde van sommige grote modellen is C-vormig gebogen om langere nagels te kunnen uittrekken. Het ander uiteinde van de koevoet is vaak plat gesmeed om bijvoorbeeld kisten open te breken. De Japanse koevoet (Japans: kajiya) verschilt in vorm van het westers model. Hij heeft twee haakse klauwen. Aan de gebogen kant is er een plat slagvlak waarop men met de hamer kan slaan. Om nagels uit te trekken gebruiken de stoffeerder en de schoenmaker een kleine koevoet, namelijk de spijkerlichter met houten hecht. De bontwerker gebruikt de afspijkerkam. De koevoet is te onderscheiden van de handspaak en van het breekijzer. Zie ook kistenbijltje. [MOT]
Koffiemolen (m.)
Met een koffiemolen kan men gebrande koffiebonen fijn malen. Hij heeft gegroefde, gietijzeren maalschijven, die met behulp van een draaizwengel in beweging gebracht worden. Van de meeste koffiemolens kan men met een stelschroef het maalwerk van grof naar fijn instellen. De koffiemolen kan een vierkantig houten huis hebben met bovenaan een draaizwengel en onderaan een laatje waar de gemalen koffie in terecht komt (ca. 10-15 cm breed; ca. 20-26 cm hoog). Het huis kan ook cilindrisch (ca. 8-10 cm doorsnede; ca. 10-20 cm hoog) en van metaal zijn. Een ander model is van gietijzer (ca. 12-27 cm breed; ca. 30-45 cm hoog) en wordt aan de rand van de tafel of aanrecht vastgeschroefd. Bovenaan is er een trechter waar de koffiebonen ingedaan worden; onder het maalwerk is er een vergaarbakje of een tuit. In het laatste geval moet er een apart bakje onder geplaatst worden. De zwengel bevindt zich langszij. Er bestaat ook een wandmodel. De schilder gebruikt een gelijkaardig werktuig om pigmenten te...
Koksmes (o.)
Mes met een stevig lemmet (ca. 10-30 cm) met een puntig uiteinde en een houten of kunststoffen hecht dat smaller is dan het lemmet, waarmee groenten gesneden worden. De punt blijft steeds op het hakblok en door het mes op en neer te bewegen, terwijl de groenten steeds verder onder het lemmet geschoven worden, worden ze in stukjes gesneden. Men kan met dit mes ook groenten en kruiden al schommelend heel fijn snijden door het op en neer te bewegen met één hand rond het hecht en de andere op de bovenzijde van het lemmet, vlakbij de punt (vergelijk wiegmes). [MOT]
Kolenschep (steenbakker) (v.)
Tijdens het bakken van bakstenen in een ringoven worden kleine hoeveelheden steenkool langs boven bijgevoegd (zie ook kolentrechter). Dat gebeurt met een halfcilindrische kolenschep met omgebogen angel. zie ook kolenschep en kolenschop. [MOT]
Kolenschep (v.)
Metalen schep met een vlak of holrond langwerpig blad (ca. 10-15 cm breed; ca. 20-25 cm lang) met opstaande randen om kleine hoeveelheden kolen in de kachel te scheppen. Ze kan volledig van metaal zijn of een metalen blad hebben dat met een angel of een dille aan een houten hecht bevestigd is. Ze is vaak versierd en vormt één geheel met de kolenbak. Zie ook kolenschep (steenbakker) en stookschop. [MOT]
Kolenschop (v.)
Schop met breed blad en schuin opstaande randen, voorzien van een houten D-steel. De kolenschop wordt gebruikt voor het scheppen van steenkool. Zie ook stookschop. [MOT]
Kolentrechter (m.)
Tijdens het bakken van bakstenen in een ringoven worden kleine hoeveelheden steenkool langs boven bijgevoegd. De kolen worden in een lange smalle trechter met een kolenschep (zie kolenschep (steenbakker)) gegoten. Het hecht ervan wordt met de linker hand gehouden terwijl de rechter de volle schep leegmaakt. [MOT]
Kolkschep (v.)
De kolkschep is een handwerktuig van de kolkenruimer om een rioolput te reinigen door slib en vuiligheid, die de afvoerstroom belemmeren, eruit te scheppen. Ze bestaat uit een lepelvormig of komvormig werkend deel van metaal. In de opstaande randen zijn gaten voorzien om vloeibare substantie te laten uitvloeien en enkel het slib te verwijderen. Door middel van een dille is het werkend deel aan een lange houten steel bevestigd. De kolkschep is soms gecombineerd met een haak om het rioolrooster boven de put uit te nemen. Zie ook de baggerlepel en buizenlepel. [MOT]
Koolboor (v.)
Boor die lijkt op een kleine naafboor (ca. 20 cm lang) die gebruikt wordt om het hart uit een kool te boren voordat deze in stukjes gesneden wordt. [MOT]
Koolschaaf (v.)
Grote groenteschaaf (ca. 1 m lang en 30 cm breed) waarmee men halve kolen in fijne stukjes kan schaven voor de bereiding van zuurkool. Ze heeft verscheidene schaafmessen die zich schuin ten opzichte van de as van een grote plank bevinden. Een houten bak zonder bodem waarin de halve kool geplaatst wordt, glijdt over de schaaf. [MOT]
Kooltjestang (v.)
De kooltjestang dient om een kooltje uit de haard te nemen en er de pijp mee aan te steken. Vaak heeft deze tang twee vierkante plaatjes aan het einde van de gekruiste armen. Deze laten toe het kooltje makkelijker vast te nemen. De kooltjestang is lichter en meestal kleiner dan de vuurtang. [MOT]
Koordjesmes (o.)
Het koordjesmes dient om stevig koord - gebonden om pakken - door te snijden. Het heeft een kort (ca. 7 cm), vrij dik (ca. 2 à 6 mm) lemmet eindigend in een gebogen stompe punt. De snede (3 à 7 cm) is glad of getand. Parallel met de snede, op ongeveer 5 mm ervan, bevindt zich soms een bot stangetje. Stompe punt en stangetje voorkomen elke vorm van beschadiging of verwonding. Een ander model bestaat uit een klein gebogen mesje (koordjesmes (vinger) genoemd) dat aan een ring is vast geklonken. Het werktuig wordt rond een van de vingers gedragen en gebruikt om garen, lint, plastic band, palletwikkel, tape, karton, enz. door te snijden. Ook hier is het vrijwel onmogelijk jezelf of iemand anders te verwonden. [MOT]
Koordnaald (v.)
Een koordnaald is een ca. 30-40 cm lange priem met een gat in de punt, waardoor een koordje gestoken kan worden. De gareelmaker, de zadelmaker, de matrassenmaker en de zetelmaker gebruiken dit handwerktuig wanneer ze dikke voorwerpen naaien. Blijkens de catalogus van de firma Osborne gebruikte de slager een koordnaald om ham te binden (1). [MOT] (1) OSBORNE: 49.
Kopkniptang (v.)
Met de kopkniptang kan men makkelijk draad vlak langs een ander oppervlak afknippen. Alhoewel de tang sterk lijkt op de trektang, is haar bek scherper en vaak afgeplat. Bij de trektang is de bek juist rond om het hout niet te beschadigen wanneer men ze als hefboom naar beneden drukt. Men kan draden met kleine tot vrij grote diameter afknippen met de kopkniptang. Sommige modellen hebben een schuine bek, zodat men er ook op moeilijke plaatsen mee kan werken. Op een model komen een combinatietang en een kopkniptang samen voor doordat beide armen van de tang 180° rond de draaispil kunnen draaien. Zo kan steeds één van de twee werkende delen gebruikt worden. Zie ook draadkniptang, zijkniptang en isolatiepijpsnijtang. [MOT]
Korstprikker (m.)
Met een korstprikker worden kleine gaatjes in taartbodems en korstdeeg geprikt. Daardoor blijft het deeg vlak en rijst het gelijkmatig, omdat de damp op gelijkmatige wijze door de gaatjes kan ontsnappen. Hij kan bestaan uit een houten of metalen rol met rijen naalden of scherpe uitsteeksels, die in een U-vormige houder met recht hecht bevestigd is. Een eenvoudiger model bestaat uit een handgreep die aan de benedenzijde scherpe tanden heeft. [MOT]
Kortzaag (hand) (v.)
De kortzaag (1) is een zaag met een naar het uiteinde toe smaller toelopend blad (ca. 70 à 90 cm) met vrij grote tanden en een pistoolkolf. Soms staat een recht handvat naast die kolf. Ze dient om boomstammen dwars door te zagen. De tanden zijn groot omdat de zaag bestemd is om groen hout te zagen. Meestal wordt ze door één persoon gehanteerd, maar het is mogelijk aan het andere einde een tweede handvat op het blad te schroeven zodat ze door twee personen gehanteerd kan worden. Zie ook handzaag (dubbele, Japanse) waarmee men met de zijde met fijne tanden het hout dwars doorzaagt. [MOT] (1) "Kortzaag" wordt als algemene benaming gebruikt om die zagen aan te duiden waarmee dwars op de vezels wordt gewerkt.
Koubeitel (m.)
De koubeitel is een beitel van max. 20 cm lang met dubbele vouw, volledig van metaal - in dit geval hard staal - die gebruikt wordt door de smid voor het koud doorhakken of inkepen van metalen. Voor ijzerhoudend metaal bedraagt de hoek van de dubbele vouw 60°, voor lichte legeringen 40-45° (1). Te onderscheiden van het breekijzer. Zie ook stokbeitel. [MOT] (1) BRODBECK: 64.
Koudehand (v.)
Haakvormig werktuig waarmee de ketels van het vuur getild werden; op deze wijze bleef de werkende hand koud en schroeide men zich niet aan het hete ketelhengsel.  Het kan een U-vormig ijzer zijn waarvan de uiteinden een haak vormen en het middenstuk tot handvat dient. Andere modellen bestaan uit een U-vormige metalen haak met een ring of een houten hecht als handvat; het kan ook een S-vormige metalen haak zijn (1).Zie ook het handvat om pakje te dragen. [MOT] (1) Zie BARNES: 86.
Kousjestang (v.)
De schoenmaker brengt kousjes aan met een kousjestang om te voorkomen dat gaatjes in leer zouden scheuren. Hij plaatst deze metalen ringetjes, die in elkaar passen, op de kaken van de tang. De kaken bestaan uit twee uitgeholde cilinders en één kaak heeft in het midden een stangetje dat in de kous past. De vakman houdt het leer vast met de linkerhand en knijpt met de rechterhand de tang dicht. Beide delen van de kous worden nu aan elkaar vastgedrukt en vormen een beschermingsring. Om deze terug te verwijderen gebruikt men een kousjesuitdruktang. Soms combineert men deze tang met een holpijptang. Op één van de kaken zit een beweegbaar plaatje dat zowel een holpijp als een stangetje voor de kousjes bevat. Op de andere kaak vinden we het kussen voor de holpijp en het uitgeholde aambeeldje voor de kousjes. Naargelang men het ene of het andere nodig heeft, draait men het plaatje. Men brengt ook zwaardere kousjes aan in zeilen e.d. om de openingen te beschermen waar een touw door loopt. Het...
Kousjesuitdruktang (v.)
De schoenmaker brengt kousjes aan met een kousjestang en verwijdert ze indien nodig met een kousjesuitdruktang. De doorboorde kaak plaatst men onder het kousje. De dunne kaak plaatst men erop en men knijpt de tang dicht. Soms belet een stelschroef het te ver drukken, waardoor men het leer zou beschadigen. [MOT]
Kraagdrijver (m.)
Een kraagdrijver is een werktuig van de loodgieter om een kraag te vormen in een loden buis, voor aansluiting met een andere loden buis. Het formaat kan sterk van grootte variëren naargelang de diameter van de te verwijden buis, net als de looduitdrijver, opruimkegel en het mofhout, waarmee hij nauw verwant is. De kraagdrijver is een monoxiel, gedraaid werktuig uit palm- of azijnhout dat aan beide uiteindes een cilindrisch, al dan niet afgerond uiteinde heeft. Op een derde van de stang bevindt zich een assymetrische verwijding met een doorsnede van 7 tot 20 cm, waarvan de binnenzijde meestal aan één kant uitgehold is. Er wordt met een hamer op geklopt. Daartoe is meestal een beslagring voorzien op een cilindrisch uiteinde. Zware, industriële modellen voor pijpen met grote diameter zijn bijkomend versterkt met ijzerbeslag. Er bestaan volledig metalen exemplaren voor koperen buizen. [MOT]
Kraanmoersleutel (m.)
De kraanmoersleutel is een verstelbare moersleutel die net als de kraanmoertang dient voor het vast- en losdraaien van bevestigingen op moeilijk bereikbare plaatsen, vooral de schroefverbindingen van sanitairkranen aan de onderzijde van wastafels. De sleutel heeft een flexibele bek aan het uiteinde van een metalen schacht van ca. 25 cm, vaak van chroom vanadium. Soms is het scharnierpunt een klein bolgewricht. De metalen of kunststof bek is in alle richtingen beweegbaar om een kraanmoer te omknellen. Om los te draaien, kan men eenvoudig de bek omkeren. Het werktuig wordt stevig gegrepen en geroteerd met een handgreep, die op sommige modellen scharniert. [MOT]
Kraanmoertang (v.)
De metalen kraanmoertang dient net als de kraanmoersleutel voor het vast- en losdraaien van bevestigingen op moeilijk bereikbare plaatsen, vooral de schroefverbindingen van sanitairkranen aan de onderzijde van wastafels. Daartoe past het dwarse uiteinde van de bek rond een moer. De kraanmoertang is soms gecombineerd met een fitterstang (1) en voorzien van een stelschroef om de bek in de geschikte opening voor de moer vast te zetten.  Zie ook de pijp- en fitterstang. [MOT] (1) Tech-term: 18.40: "enkelvoudig model en combinatie met buizenklem".
Kraanzaag (v.)
De kraanzaag is een grote zaag (tot 2,50 m / 30 cm) met stijf, smaller toelopend blad, om bomen in de lengte te zagen (vgl. raamzaag, schulpzaag). Aan het breedste uiteinde is een gebogen staaf bevestigd, waaraan een dwarsstang vastgemaakt is (1). Deze stang wordt door de bovenstaande zager met beide handen gevat. Aan het ander uiteinde wordt de rug van de zaag in de gleuf van een houten blok met twee handvatten bevestigd door middel van een wig. Daar deze zaag stijf moet blijven, is haar blad tamelijk dik. De kraanzaag, evenals de raamzaag, dient om in de richting van de vezels te zagen. Haar tanden moeten derhalve groot zijn en breed staan. Beide zagen werken tijdens het naar beneden gaan. Bij het optrekken wordt het blad enigszins van de snede verwijderd om de weerstand te verminderen. De te zagen stam wordt gemeten en gesmet (zie smetlijn), soms wordt een zijde vlak gehakt met de beslagbijl. Hij wordt dan op steigers gerold, al dan niet boven een kuil (2). Daar wordt hij vastgemaakt...
Kraanzittingsfrees (v.)
De kraanzittingsfrees is een handwerktuig om de zitting van een lekkende waterkraan of tapkraan op te zuiveren en oneffenheden en kalk weg te nemen. Rond een centrale staaf van ca. 10 tot 15 cm lang zit een taps lichaam in kunststof of koper met draad, dat op het hoofd van een waterkraan kan worden gedraaid. Aan het uiteinde wordt een stevig ruimervormig opzetstuk bevestigd, naargelang de kraanmaat en diameter van de zitting. Daartoe is meestal een set met vaste maten voorzien. Men hoeft niet te veel druk te zetten bij het roteren van de knop omdat de veer en draad het werktuig voldoende in de kraan klemmen. Het gebruikte materiaal varieert van kunststof doe-het-zelfwerktuigen tot zwaardere, koperen modellen voor professionele tapinstallaties. [MOT]
Krabber (m.)
Handwerktuig dat lijkt op de hak, maar lichter is (ca. 500-800 gr) en ook een langere steel heeft (ca. 120-150 cm). Met de krabber breekt de tuinier de bovenste laag van de grond om onkruid te ontwortelen en/of, bij droogte, verdamping te reduceren. In tegenstelling tot de hak wordt met dit werktuig niet gehouwen maar wordt al trekkend het blad oppervlakkig door de grond gehaald, terwijl bij het terugstrijken het onkruid eventueel nog eens losgeduwd wordt. Zie ook schoffel, krabbertje, klauwkrabber, handcultivator. [MOT]
Krabber voor koninginnenrooster (m.)
Werktuig om koninginnenroosters uit metaaldraad terug schoon te maken en eventuele resten van was of propolis te verwijderen. De koninginnenrooster, met een maasbreedte van maximaal 4,1 mm, wordt geplaatst tussen de broedkamer (1) en de honingkamer (2). De bedoeling is te verhinderen dat de koningin (en darren), die in tegenstelling tot de werkbijen niet door het rooster kan, haar eitjes in het jonge raat legt bij het opzetten van een nog uit te bouwen honingkamer. De koninginnenrooster kan ook worden gebruikt bij methoden voor broedbeperking, of om de koningin in de kast te houden zodat het volk niet kan gaan zwermen. De roosterkrabber bestaat uit een dik (ca. 2 mm) licht gebogen roestvrij stalen plaatje waar beide zijden grof getand zijn. De U-vormige uitsparingen glijden over de draden van het metalen rooster. Angel en houten hecht (ca. 13 cm) staan haaks op het werkend deel. [MOT] (1) De ruimte in de bijenkast waar de koningin haar eitjes legt. (2) De ruimte in de bijenkast waar de...
Krabbertje (o.)
Handwerktuig dat op een krabber lijkt, maar waarvan het dun scherp blad meestal niet symmetrisch is en de zwanenhalsschacht - met open dille of angel, en korte (ca. 15 cm) houten steel - zich op het linkse of rechtse deel van het werkend deel bevindt. Er bestaan ook rechte krabbertjes (V Dv 0851). Met het krabbertje snijdt men, al trekkend, net onder het aardoppervlak de wortels van het onkruid door. Het werktuig wordt ook in de landbouw gebruikt bij het handwieden en het uitdunnen van bieten. Zie ook schoffel. [MOT]
Krabijzer (steenhouwer) (v.)
Het krabijzer is een metalen schraper met twee gebogen uiteinden, in tegengestelde richting (1), al dan niet getand, om de sporen van de steekbeitel en steenhouwersguts in zachte en halfzachte steensoorten te egaliseren of weg te werken. Omdat het krabijzer niet op alle oppervlakken bruikbaar is, krijgt de steenschaaf meestal de voorkeur (2). Beeldhouwers hanteren vaak de riffelvijl- en -rasp. Het krabijzer is niet te verwarren met het stukadoorspaleerijzer. [MOT] (1) In Frankrijk komen zeer diverse modellen voor, waarvan ook een enkelvoudig met houten hecht. (BESSAC: 192) Volgens Boucard: 44 werd een dergelijk getand model ook gebruikt om mortel in voegen aan te brengen zoals een voegzwaard. (2) Handelscatalogus MM. Civet, Crouet, Gautier & Co: Exploitation de carrières de pierres de taille, moellons & meulières, 1889: 85
Krammes (o.)
Na het ruw bewerken met hakbijl en dissel (zie klompenmakershakbijl en klompenmakersdissel) gebruikt de klompenmaker het krammes om de klomp of klompschoen in de gewenste vorm te snijden (1).  Het is een langwerpig mes (ca. 70-100 cm / ca. 4-9 cm) met aan één uiteinde een houten handvat dat haaks op het mes bevestigd is, en aan het andere uiteinde een haak die in een zware kram gehangen wordt. Er bestaan ook krammessen met een knop i.p.v. een haak. Deze knop wordt in een plaatje - met gaten op verschillende hoogten - gestoken, dat op de werkbank bevestigd is. De klomp rust in schuine stand met de neus of de hiel op de werkbank terwijl de klompenmaker met de linkse hand, rustend tegen de linkse dij, het andere einde tegenhoud. Met zijn rechterhand hanteert hij het krammes dat met op- en neergaande bewegingen de hoofdlijnen van de klomp gestalte geeft. Doordat het krammes als een hefboom van de tweede soort werkt, kan er heel wat kracht op gezet worden. Bij het maken van schoenklompen wordt...
Kramplaat (dijkwerker) (v.)
Een kramspade wordt met de buik, voorzien van een tot bescherming dienende kramplaat, in de grond geduwd. Ze bestaat uit een ovale ijzeren of leren plaat, dat meestal langs de binnenzijde met stof of stro is bekleed (1) en enigszins holrond gebogen staat om gemakkelijk het uiteinde van de kramspade te vatten zodat het niet uitglijdt, en om de oppervlakte, die met de buik in aanraking komt, zo klein mogelijk te maken, met het oog op het transpireren van de werkman. Aan beide uiteinden van de plaat is een leren riem voorzien die de dijkwerker rond zijn middel gespt. [MOT] (1) KRAMER & ROHDE: 68.
Kramspade (v.)
Het talud van een zeedijk wordt boven hoog water beschermd met een grasnerf, verkregen door zoden in rijen in verband te leggen. Opdat de nog niet vastgehechte zoden bij zeer hoog water door de golfslag niet zou worden weggeslagen, legt men ze vast met krammen of beugels van stro. Een handvol rechte halmen worden op de grond gelegd en om de 10 à 12 cm met een kramspade dubbel gevouwen in de grond gedrukt. De kramspade bestaat uit een ca. 20 cm lang, smal (ca. 3 cm) en dik (ca. 0,5 cm) blad met rechthoekige, halvemaanvormige of ruitvormige uitsparing in de "snede" - zodat er twee platte tanden ontstaan - en een korte (ca. 50 cm) houten steel met dille. Het werkend deel wordt op het stro gezet, het vlakke uiteinde van de steel tegen de kramplaat (1). De arbeider buigt dan de knieën en door zijn gewicht duwt hij het werktuig in de grond. [MOT] (1) Een kramspade met D-steel wordt enkel in vers opgeworpen aarde gebruikt en zonder hulp van de kramplaat.
Kramtang (v.)
Om te voorkomen dat de varkens met hun snuit de grond zouden omwoelen, wordt vaak een kram door het neustussenschot gestoken. Dat gebeurt met behulp van een kramtang (1). Ze kan ook worden gebruikt om een merkteken op het oor van een rund te bevestigen (2). De kaken van een kramtang zijn recht of gebogen en hebben in de lengte of in de breedte (soms beide) twee gleuven, waarin de kram geplaatst wordt. Knijpt men de tang dicht, dan drukt men de kram toe. Bij sommige modellen steekt een schroef door één van de armen om te voorkomen dat men te ver zou knijpen. Op sommige modellen zou een plaatje haaks op de rechte kaken beletten dat de kram wegspringt. Een dubbele tang zou dienen om ook kleinere krammen aan te brengen. [MOT] (1) Voor de veralgemening van speciaal gemaakte krammen, werd vaak een ring van ijzer- of koperdraad, of een gebogen hoefnagel (ZWAENEPOEL & HERMANS: 43) gebruikt. (2) VERDIER: 238.
Kreefttang (v.)
De scharen van kreeften kan men makkelijk openbreken met een kreefttang. Ze lijkt op een notenkraker; al is de getande opening tussen de armen recht in plaats van rond. De scharen van een kreeft zijn immers niet zo groot, maar wel vrij hard en glad. Er bestaan ook andere modellen met gekruiste armen. Met het getande deel van de bek kraakt men de poten of scharen, waarna men er het vlees kan uittrekken met de platte punten van de bek. Zachte schaaldelen kan men openknippen met de snijvlakken bovenaan de bek (1). [MOT] (1) Zie CAMBELL: 97.