Het kloofijzer (1) dient om latten en duigen te kloven. Het bestaat uit een rechte steel van ca. 50 cm en een plat of holrond rechthoekig ijzer (ca. 20-40 cm) waarvan een kleine zijde in een oog eindigt en een lange scherp is. De steel ligt in hetzelfde vlak als het ijzer en staat loodrecht op de snede.
Wanneer de stam in stukken gezaagd is, klooft de vakman met een kloofwig of met een stokwig, een stuk in vier of acht.
Naargelang de dikte van de in doorsnede driehoekige bekomen stukken en van de soort latten, worden die stukken eerst met een recht kloofijzer of met een holrond kloofijzer in twee of vier verdeeld. Daarvoor worden ze in een houten raam geklemd (2). Het blad wordt op de doorsnede geplaatst en met een houten kloofklopper geslagen. De steel wordt dan naar beneden getrokken zodat de spleet breder wordt en het werktuig erin kan worden geduwd. Daarna worden die stukken verder gekloofd met een recht kloofijzer dat doorgaans minder dik en scherper is dan het eerste. Het wordt op dezelfde wijze gehanteerd maar de vakman gebruikt meestal geen hamer om het werktuig in het hout te drijven. Wanneer de lat te dik of te dun wordt, trekt of duwt hij de steel naar beneden of naar boven om in het hout te snijden. De latten kunnen kwartier of dosse gekloofd worden, d.i. radiaal of tangentieel. (3)
Duigen worden met een zwaarder kloofijzer vervaardigd, dat nagenoeg stomp is en het hout bijgevolg niet snijdt. Ze worden radiaal gekloofd.
Te onderscheiden van de duigenhouwer. [MOT]
(1) Ook kliever, lattemes (WEYNS 1968: 253); Het "krulmes" (DAUW: 147) is waarschijnlijk een holrond kloofijzer; het wordt soms krulder genoemd (WEYNS 1968: 253).
(2) Er bestaan verschillende modellen: WEYNS 1968: 252; JENKINS: fig. 6 enz.
(3) Het beroep van lattenklover kwam onder meer voor in Beernem (Sint-Joris-ten-Distel)