Langwerpige steen (ca. 20-30 cm bij 2-4 cm) om werktuigen te slijpen, hoofdzakeliijk de zeis, de zicht, de sikkel en allerhande messen. Het gereedschap voor houtbewerking wordt doorgaans op de slijpsteen en de oliesteen geslepen maar de houthakkers, de timmerlieden, de dekkers enz. hebben vaak een wetsteen in hun gereedschapszak om, zo nodig, hun bijl te slijpen. De werktuigen die zeer scherp moeten zijn, worden niet met een wetsteen maar met een stuk zacht hout (zie wethout) of leder (zie wetleer) geslepen.
Zowel natuur- als kunststeen worden gebruikt en de vorm kan sterk variƫren: de doorsnede kan rechthoekig zijn, rechthoekig met afgeronde hoeken, ovaal of rond; in de lengte kan het werktuig rechthoekig zijn of in twee punten eindigen. Door het veelvuldig gebruik hebben sommige stenen grillige vormen. Een gebroken steen wordt vaak in houten handvat gestoken om hem langer te maken.
De maaier draagt zijn wetsteen in een slijpbus van hout, hoorn, plaatijzer of leder, die hij aan zijn riem hangt. Vaak giet hij er water in om de steen vochtig te houden, al dan niet met een beetje azijn, verdund zwavelzuur (1) of zelfs geplette lijsterbessen (2) om het water wat zuurder te maken. Hij kan ook wat gras in zijn slijpbus steken.
In de keuken worden messen doorgaans met een wetstaal of een messenslijper geslepen. [MOT]
(1) BODY: 238.
(2) BOGAERTS: 250.