De veerploeg (1) dient om groeven tot 12-15 cm van de rand van een plank te schaven. Ze bestaat uit een grote geleider die door twee vierkantige houten staafjes of door twee houten schroeven verbonden is met een groefschaaf maar ook soms met een messingschaaf (2), een puntschaaf, een boorschaaf, een nootschaaf enz.(3). De geleider wordt op de gewenste afstand van de schaaf gesteld en bevestigd door twee wiggen (op staafjes) of vier houten moeren (op schroeven).
Om beide stukken evenwijdig te houden wordt er soms een kruis tussen geplaatst (4). Een houten of metalen (ijzer of koper) geleider bepaalt de diepte.
De onderste zijde van de breedtegeleider is doorgaans over de hele lengte uitgehold. Zo kan de vakman het werktuig vatten zonder zijn vingers te kwetsen. [MOT]
(1) Het verschil tussen de veerploeg en de zolderploeg (Tech-term: 18) is niet duidelijk. Soms wordt een onderscheid gemaakt tussen de veerploeg die een groef voor een messing maakt, en de Brusselse veerploeg (bv. RAUWERDA 1958: 1. 30: Tech-term: 18) waarop verschillende schaven gevestigd kunnen worden.
(2) Encyclopédie: Menuisier en bâtiments pl. 8. 111 maar de tekening stemt niet overeen met de tekst.
(3) Wanneer de schaaf alleen aangetroffen wordt, is ze gemakkelijk te identificeren: ze heeft geen aanslag en er zijn twee horizontale gaten in het blok geboord om ze op de geleider te kunnen bevestigen.
(4) Bv. FELLER & TOURRET: pl. 46.