MOT V 81.0306 O L=76cm B=70cm G=5000gr
De naafboor is een zware avegaar met schulpboorijzer (zie glossarium) om het gat dat met een lepelboor (zie glossarium) door de naaf geboord werd, te verbreden (1) (zie ook naafguts).
Om het werktuig te doen draaien, is een betrekkelijk grote kracht nodig. Daarom wordt de kruk soms verlengd door een staak van 2-3 m, die er door middel van een ring op bevestigd is. Soms ook is de kruk zelf tot twee meter lang. Op sommige naafboren steekt de angel in de punt van een zwaar gaffelvormig stuk hout. Door de gaffel wordt een lange staak gestoken.
Het naafgat wordt geboord wanneer de spaken, meestal met de velgen, in de naaf steken. Het wiel wordt hetzij op twee balken op de grond gelegd, hetzij op een raam vastgemaakt. Wanneer de kruk zeer lang is, draaien helpers rond het wiel.
Aan het uiteinde van het boorijzer - ook op sommige pompschulpboren - is vaak een haak gesmeed. Voor de ene dient hij om het boorsel uit te trekken (2), voor de andere om het werktuig door middel van een schroef of een gewicht voort te trekken (3). Nog anderen beweren dat hij alleen dient om de boor op te hangen (4). Daar de naafboor tot het verbreden van een reeds geboord gat dient, kan het boorsel door dat gat vallen (met de pompschulpboren, die horizontaal werken, is dat niet het geval); de haak zou dan overbodig zijn. Het was niet nodig dat de boorders de boor naar beneden drukten. Integendeel" (5); een hulpmiddel om het werktuig naar beneden te trekken lijkt dan ook overbodig. Dat die haak enkel tot het ophangen van het werktuig dient, is moeilijk te geloven (6).
Sommige modellen kunnen breder gemaakt worden door er aan de stompe zijde een gebogen plaat (ca. 0,5-1 cm dik) op te bevestigen. Zo kan de vakman met één naafboor twee gaten van verschillende breedte boren (zie pompschulpboor).
Te onderscheiden van de grondboor van de hopteler dat een dunner blad en een kortere kruk heeft.
Zie ook dijkboor. [MOT]
(1) Sommige wagenmakers gebruiken de naafboor niet. Ze hollen het naafgat met een guts uit (STURT: 130; JENKINS: 112; ook opgetekend bij J. BERCKMANS, Halle, Vlaams-Br.).
(2) Bv. Encyclopédie: s.v. tarreau.
(3) MERCER: 192, 194; MAISSEN: 141; SLOANE: 75 neemt de gedachte van MERCER over.
(4) VADER: 8.
(5) VADER: 8.
(6) Zie DAVID 1974b.
MOT V 81.0303 O
MAISSEN A., Werkzeuge und Arbeitsmethoden des Holzhandwerks in romanisch Bünden, Genève, 1943: 141.