identificatiecode
beroep
beroep
holotype
alias
alias
alias
alias
alias
De bossingschaaf dient hoofdzakelijk om bossingen te schaven, d.i de schuine kanten van een paneel van bv. een deur zodat ze in de groef van de stijl en de regel sluiten.
Het is een 8-9 cm brede schaaf waarvan de beitel schuin (ca. 110°) ten opzichte van de as van het blok geplaatst is. De reden daarvoor is dat er dikwijls dwars op de vezelrichting moet geschaafd worden; een bijkomend voordeel is dat de geleider hierdoor tegen het werkstuk wordt gedwongen (1).
Een verstelbare geleider bepaalt de breedte (2). Meestal wordt de diepte, d.i. de hoogte van de opstaande rand tussen het kussen (het vlakke paneel) en de bossing, bepaald door een aanslag (ca. 1 cm bij 0,3 cm) (3). Sommige modellen hebben geen diepteaanslag. Hiermee bekom je een paneel zonder opstaande rand tussen het kussen en de bossing. De schaafbeitel van deze modellen heeft één enkele snede. De schaven met aanslag hebben een schaafbeitel waarvan de zijde ook voorzien is van een snede.
Soms worden de vezels van de kopse randen door een verticaal voorsnijmes doorgesneden.
De schrijnwerker schuint over het algemeen eerst de rand af met blokschaaf. Daarna schaaft hij de bossing met de bossingschaaf af (4).
De bossingschaaf is te onderscheiden van de smallere sponningschaaf waarvan de beitel aan één zijde van het blok uitsteekt. [MOT]
(1) Uit VAN DER STERRE: 60.
(2) HACK: 198 toont een Amerikaans model voorzien van 2 aanslagen die respectievelijk de diepte en de breedte van de bossing bepalen.
(3) VAN DER HOEVEN: 22 toont een bossingschaaf met een tweede geleider die de diepte bepaalt. VAN DER STERRE: 61 toont een aanslag die afgerond is.
(4) Bv. RAUWERDA 1958: 1. 30.