Men onderscheidt de ruwe blokschaaf van de zoete blokschaaf. De eerste dient om de kleine stukken glad te schaven, die met de voorloper niet bewerkt kunnen worden. Omdat ze voor ruw werk bestemd is, had ze vroeger geen keerbeitel (2).
De zoete blokschaaf daarentegen heeft er wel een. Ze dient om dezelfde stukken zuiver te schaven. Sommige zoetschaven hebben boogvormige zijkanten om langs gebogen randen te kunnen schaven (Fr. navette).
Om het werktuig doelmatiger te maken, wordt vaak een keerbeitel op de ruwe blokschaaf bevestigd (3). Het onderscheid ruwe/zoete blokschaaf is dan overbodig (4).
De Japanse blokschaaf (Japans: jo shiko hira kanna), zonder keerbeitel, heeft een wat ruw uitzicht. Nochtans wordt zij in plaats van schuurpapier, gebruikt voor de allerlaatste afwerking.
De beitel is heel nauwkeurig in het blok vastgezet met een stuk papier als wig. De beitel komt maar een fractie van een millimeter uit het blok, dat onderaan glad geschuurd is en met olie ingesmeerd om de wrijving zoveel mogelijk te reduceren.
Zie ook afbiljoenschaaf. [MOT]
(1) Ook gerfschaaf, kortschaaf, handschaaf (VAN KEIRSBILCK 1898: 61). Voor GROTHE: 201 is de gerf- of gerritschaaf een bolronde boogschaaf en voor ZWIERS: 1. 435 een korte schaaf met lange hoorn.
(2) Vandaar de benaming "enkele blokschaaf".
(3) Thans raden de handboeken aan blokschaven met keerbeitel te gebruiken (BOSMAN: 52; RAUWERDA 1958: 9).
(4) In het Frans wordt het onderscheid niet gemaakt.