Nadat de planten en het gras van de slootkant zijn gemaaid, worden de (kleine) sloten met de baggerlepel ontdaan van slib en vuiligheid die de waterstroom belemmeren. Het werktuig dient ook om vijvers en andere waterpartijen uit te baggeren.
Het schoonmaken van de sloten gebeurt bij laag water, na een periode van droogte. Men begint hierbij bij het laagste punt en tegen de stroom in.
De baggerlepel bestaat uit een lepelvormig werkend deel van staalplaat (lengte ca. 25-45 cm; breedte ca. 15-25 cm; hoogte ca. 8-15 cm) waarin gaten (diam. ca. 0,8-1,2 cm) zijn gemaakt. Door middel van een dille wordt het met een scherpe (ca. 45°) of een stompe hoek (ca. 135°) aan een lange houten steel (ca. 170-250 cm) bevestigd. Hierdoor gebruikt men de baggerlepel respectievelijk al trekkend en al duwend.
Grote modellen (met scherpe hoek) worden verstevigd met een ijzerdraad die aan de uiteinden van de lepel en op ca. 15 cm van de steel worden vastgemaakt. Modellen die al duwend worden gebruikt, zijn soms voorzien van een beugel waaraan een touw kan worden vastgemaakt, zodat een tweede werkman al trekkend kan helpen.
Het werkend deel van één model (1) is voorzien van tanden.
Zie ook baggerbeugel en de kolkschep. [MOT]
(1) ''Larousse Agricole'': s.v. curage.