Het bakhuis waarover ik het heb stond kort geleden nog achter mijn ouderlijk huis, aan de Maaskant. Het was een rechthoekig gebouw, zonder zolder, van 6 op 4 m oppervlakte. De vloer bestond uit aangestampte klei en in de frontmuur gaapte de ovenmuil u toe. De binnenmuren waren witgekalkt. Aan een kant stonden houten rekken en aan de andere zijde de baktrog. De oven, waarin het brood werd gebakken, was feitelijk een aanbouw van het bakhuis. Het dak, dat het ovengewelf dekte, lag dan ook steeds lager. Men kon het bakhuis betreden langs de enige deur, die voorzien was van een stevig grendelslot. Het daglicht viel binnen door een klein venster in een der zijmuren. Het bakhuis was slechts eenmaal in de week in bedrijf en dat was steevast op de vrijdag: dan was het immers bakdag. (J. Daamen)