Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 6,721 - 6,730 15,395 resultaten gevonden
Broodstempel (m.)
Handwerktuig om deegballen te merken voordat ze met de ovenpaal in de oven worden geschoten. Het werktuig wordt gebruikt om kwaliteitskontrole van het brood mogelijk te maken en wanneer verschillende personen samen brood bakken in éénzelfde bakoven, om hun eigen productie te onderscheiden van de andere. Het stempel kan ook de broodsoort of het gewicht aangeven. Er bestaan zowel ronde, ovale als rechthoekige vormen van verschillende afmetingen (ca. 6-20 cm), al dan niet met een handvat, die uit verschillende materialen kunnen gemaakt zijn zoals plaatijzer (1), nagels of hout (2); dat laatste is te onderscheiden van de boterstempel. [MOT] (1) Voorbeeld in ''Het boek van oude gereedschappen'': 123. (2) Voorbeeld in DUPAIGNE: 61.
Bruineerijzer (o.)
Handwerktuig (ca. 20 - 45 cm) gebruikt door de boekbinder om de nerven en de onregelmatigheden in het leer glad te strijken en te polijsten alvorens te vergulden of te beletteren. Voor gebruik wordt het gepolijste ijzer eerst opgewarmd. Met de grote modellen wordt vanuit de schouder gewerkt. Er bestaan twee modellen van bruineerijzers. Het werkend deel (lengte ca. 7,5 cm) van het eerste model heeft de vorm van een cilinder (diameter ca. 1 cm) die haaks op het hecht staat. Dat model wordt vooral gebruikt op de leren platten van het boek. Het tweede model met wigvormig (ca. 2 - 7 cm) uiteinde wordt vooral gebruikt op de rug van het boek en om kort bij de ribben te kunnen werken. Zie ook bruineertand. [MOT]
Broekpers (v.)
Samenstel van planken om de plooi in een broek te brengen of te houden. Het is eigenlijk een uitvergrootte versie van de dassenpers en bestaat uit twee planken (ca. 70-100 cm bij 35-50 cm) waarvan de onderlinge afstand met schroeven geregeld kan worden. Men legt een broek tussen de planken, draait de schroeven aan en de druk zal ervoor zorgen dat de plooi in de broek gebracht wordt. [MOT]
Buizenlepel (m.)
Voor het leggen van draineerbuizen wordt eerst een sleuf één à twee steken diep (en ca. 50-60 cm breed) uitgegraven met de tuinspade en de steekspade. Na de losse aarde die de spade niet heeft kunnen opnemen, verwijderd werd met een zandschop (metselaar), ook wel met een soort vlakke buizenlepel, wordt de sleuf op diepte gebracht met de spade (holle). Met de buizenlepel wordt tenslotte, zeer nauwkeurig en onder de vereiste helling, de bodem van de sleuf afgewerkt zodat de buizen erop gelegd kunnen worden (zie leghaak); de arbeider staat hierbij naast de sleuf. De buizenlepel bestaat uit een holrond blad (ca. 25-35 cm lang en ca. 8-11 cm breed), dat naar de snede toe soms iets wijder wordt (1). Dat werkend deel wordt met een scherpe (ca. 45°) of een stompe hoek (ca. 135°) aan een lange houten steel (ca. 140-300 cm) door middel van een dille bevestigd. Soms is de steel in het midden van het blad bevestigd en er bestaan ook regelbare modellen (2). [MOT] (1) Larousse agricole: 1.501. (2)...
Ceseel (o.)
Zware geheel metalen steenhouwersbeitel met dubbele vouw waarvan de hoek tussen 10° en 40° bedraagt, afhankelijk van de hardheid van de steen. De rechte snede is tussen ca. 3,5-12 cm en meer breed. Soms heeft het ceseel een houten hecht, gebruikt voor zachtere steensoorten (1). Na het steenoppervlak bewerkt te hebben met de bouchardbeitel of de bouchardhamer gebruikt de steenhouwer hoofdzakelijk een ceseel om te scharreren (2) en te frijnen. Dit is het steenoppervlak eerst ruw bewerken en daarna afwerken door het aanbrengen van ribben en (smalle) groeven waarbij deze bij het frijnen evenwijdig liggen en bij het scharreren niet. Hiervoor kan ook een vlecht worden gebruikt. In tegenstelling tot het bordijzer, waarmee men enkel langs de rand van het te bewerken vlak werkt, bewerkt men met het ceseel het hele vlak. De richting van het snijvlak wordt enigszins schuin t.o.v. de reeds bestaande rand geplaatst. [MOT] (1) BESSAC: 121. (2) Door JELLEMA: 47 ook schreren genoemd.
Chaquitaclla (v.)
De chaquitaclla (1) (spreek uit tsja-ki-tak-li-ja) is een typisch landbouwwerktuig in het Andesgebergte van Zuid-Peru en Noord-Bolivië. De man gebruikt ze om braak liggende grond te bewerken door de kluiten te doen kantelen - zoals met de Spaanse laya-, waarna de vrouw de aardappelknollen poot met de hand (2). Niet zelden werkt een vijftal mannen naast elkaar; dan doen ze in één keer een hele reep kantelen. De chaquitaclla evolueerde van een graafstok naar een werktuig met een scherp metalen uiteinde, een gebogen of recht handvat, en een voetsteun. Het is ongeveer 1 à 1,5 meter lang en heeft een diameter van ongeveer 6 cm. De voetsteun bestaat uit twee stokken van ca. 20 cm lang die evenwijdig met elkaar zijn vastgesnoerd op ongeveer 45 cm hoogte. Het houten handvat is aan de steel vastgebonden met repen van lama- of runderleer. Wanneer op steile hellingen wordt gewerkt, is een lager geplaatst handvat -dicht bij de voetsteun - handiger om in evenwicht te blijven. De steel past in de dille...
Buigijzer (mandenmaker) (o.)
Het buigijzer is een werktuig van de mandenmaker om tenen te buigen. Het is een metalen (1) staafje van ca. 25-30 cm met een oog aan beide uiteinden (het een groter dan het ander) of met twee evenwijdige haaks staande staafjes van ca. 5 cm aan één uiteinde. De teen wordt in het gat, het oog of de keep, of tussen de twee staafjes geplaatst en het werktuig tegen de teen gedrukt (2) (zie klopper (mandenmaker)). [MOT] (1) Er bestaan ook houten modellen. Het bestaat uit een korte houten stang van ca. 30 cm met een gat in het uiteinde of een lange stok van 60-80 cm met een verdikking aan een uiteinde waarin een diepe keep gesneden is. De hoepelmaker gebruikt ook soms zulk een werktuig. DUHAMEL DU MONCEAU 1764: 1.234 en DARTHUY: 2.15 noemen het billard maar voor BRUNET 1925: 44 en RENARD 1921: 45 is de billard een soort raam om de hoepels te maken, dat in de grond gestoken wordt. DUHAMEL DU MONCEAU 1760: pl. 5 fig. 45 duidt met het woord ook een ander werktuig aan: espèce de maillet portant...
Castreertang (v.)
De castreertang (1) is een relatief zware (ca. 2-5 kg) tang met lange armen (ca. 30 cm) en een brede bek (ca. 8 cm) met sterk gebogen kaken, die gebruikt wordt om stieren te castreren. Eventueel bevindt er zich aan de onderzijde van één van de armen een U-vormige beugel die als steun op de knie gezet kan worden. Men plaatst de bek van de tang achtereenvolgens achter beide testikels - ter hoogte van de zaadstreng - en knijpt de tang gedurende een dertigtal seconden dicht. Na enkele dagen begint het scrotum te verschrompelen; de testikels verkleinen en sterven af. Zie ook castreerschaar. [MOT] (1) Zie BERTHELON.
Briketpers (m.)
De briketpers is een tang om papierpulp tot rechthoekige briketten samen te persen, die dienen als brandstof voor het haardvuur. Modellen voor huishoudelijk gebruik bestaan uit een rechthoekig ijzeren recipiënt, dat wordt gevuld met versneden papier en karton, dat in water heeft geweekt. Er wordt een bijpassend ijzeren raster op geplaatst en stevig aangedrukt door een hefboom van twee zijdelingse beugels in elkaar te drukken. Eenmaal de briket is gevormd, kan men hem met de hand via de onderzijde uitdrukken. Volgens hetzelfde principe bestaan er ook persen op industriële schaal om bv. zaagsel en houtsnippers samen te persen. Zie ook de briketvorm en briketroller. [MOT]
Buigveer (v.)
De fitter hanteert de buigveer bij het maken van bochten en het buigen van ronde pijpen en buizen, om knikken en oneffenheden te voorkomen. Het gaat om een stalen spiraalveer waarvan de windingen zeer nauw aansluiten en één of beide uiteindes tot een (trek)oog zijn gedraaid. De lengte en diameter van de buigveer moeten nauw aansluiten op die van de te bewerken buis. Het gaat vooral om dunwandige pijpen in bv. zacht koper, zink, plastic. Soms moet men deze plaatselijk verhitten (1). Bij interne buigveren wordt de buigveer in de pijp geschoven, bij externe buigveren wordt ze rond de pijp geschoven. Om een interne buigveer krachtig uit een pijp te kunnen trekken, kan er een touw of staaf aan het oog bevestigd worden (2). [MOT] (1) A. HELING, Installatie technieken. Gereedschappen: Culemborg, 1985, 94-95. (2) JACKSON & DAY: 271.