werktuig
Zuiverhekel (m.)
Het gezwingelde vlas (zie zwingelmes) of de hennep (1) wordt gezuiverd,
d.i. ontdoen van knopen en de nog laatste achtergebleven lemen en klodden
(korte en zwakke vezels), door de vezels door de tanden van de grove hekel,
ook voorhekel genoemd, en daarna door een fijnere hekel te trekken. Beide
bestaan uit een schuin (ca. 80°) opgestelde houten plank voorzien van een
5-16-tal tanden (ca. 8-12 cm lang) (2) die geschrankt staan. De plank, soms
voorzien van een uitsparing om de voet door te steken, is aan een (houten)
voetplank bevestigd. Ook in de vorm van een hekelplank of -bank (3). Te
onderscheiden van de spinhekel waarbij de vezels worden gekamd juist voor
ze gesponnen worden. Zie ook de repelkam. [MOT] (1) De zuiverhekel voor het
vlas zou fijner zijn dan die voor de hennep (WEYNS uit Ons heem 26 (1972)
3: 101). (2) ELOY: 322, meldt een (hennep)hekel met ca. 40 pinnen met een
lengte van ca. 16 cm lang. (3) Bv. DEWILDE 1983: 380.