Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 121 - 130 197 resultaten gevonden
Bankhaak (m.)
De bankhaak is een spantuig om allerlei gereedschap of een werkstuk tijdelijk op de werkbank te bevestigen. Houtbewerkers gebruiken hem op hun schaafbank of om bv. slijp- en wetwerktuigen of een losse zaagzetklem op het werkblad te klemmen. Het is een metalen L-vormige haak. Men plaatst het langste (ca. 30-45 cm) cilindrische been enigszins schuin in een daartoe voorzien rond gat in het werkblad. Het kortere (ca. 20-30 cm) meestal neerwaarts gebogen been klemt met zijn afgerond uiteinde vast boven op het werkblad. Dit werkend deel is afgeplat tot een groter vlak om het werkstuk niet te beschadigen. Het meest courante model kan eenvoudig door een lichte tik met een hamer boven op de kruising vastgezet worden en door een lichte, zijdelingse tik weer losgemaakt worden. Er bestaat ook een model met schroef bovenaan het lange been en een kantelbare top op het uiteinde van het korte been, waarbij men de haak vast en los zet met de schroef. De bankhaak is niet te verwarren met de kleinere, losse...
Mijnwerkersbijl (v.)
Met zijn bijl (1) bewerkt de mijnwerker al het mijnhout. Het is een handwerktuig van ca. 1-1,2 kg met meestal gebogen steel (ca. 40 cm), waarvan de snede (ca. 6 cm; het geklonken ijzer is breder: ca. 9 cm) (2) schuin tegenover de steel ligt. Het ijzer is van één of twee stukken gemaakt. In het eerste geval is het asymmetrisch bovenaan (zie glossarium) en eindigt het soms tegenover het blad in een vierkantige hamer. In het ander geval is een rechthoekig blad aan een U-vormig stuk geklonken. Dat laatste dient als oog. [MOT] (1) Het Franse dialectwoord (h)apiète, gebruikt door FELLER & TOURET: 79 en RUELLE: 8, duidt niet alleen de mijnwerkersbijl aan. Zie bv. BAL 1949: 112. (2) Brede bijlen (bv. HATON DE LA GOUPILLIERE: 1.646, die van 17 cm spreekt) zijn uitzonderlijk. Op te merken valt dat de bijlen voor mijnwerkers, afgebeeld in oude handboeken, soms gewone bijlen zijn.
Hoeftang (v.)
Door haar vorm gelijkt de hoeftang op de trektang. Ze is evenwel groter en de bek is vaak platgedrukt. De hoefsmid plaatst de kaken tussen het hoefijzer en de hoef - daarom is de bek hoog - en wringt het ijzer wat los. Zo trekt hij de nagels lichtjes uit de hoef. Daarna slaat hij het ijzer terug op zijn plaats en vat de nagels zoals met een trektang. De hoeftang dient bovendien als steun bij het omslaan van de nagels, ook omnieten genoemd, wanneer het paard beslagen wordt (zie hoefhamer). "De nijptang wordt tegen de omgeslagen niet (=uiteinde) gehouden, terwijl men met de hamer enkele flinke slagen op de 1 mm onder de ondervlakte van het ijzer uitstekende nagelkop geeft. Daarna worden de nu omgehaalde nieten flink aangeslagen en uitstekende randen met de vijl weggenomen" (1). Om de steun te verbeteren, is bij sommige modellen één kaak rechthoekig uitgesmeed. Zie ook nietenkapper, gebruikt voor dat de hoef wordt verwijderd en de onderkapper, gebruikt voor dat de niet van de hoefnagel wordt...
Lijnwerkershaak (m.)
Bovengrondse telefoonlijnen worden doorgaans door een arbeider die op de palen staat, op de steunen van de isolatoren getrokken met behulp van een touw met een haak. Wanneer dat mogelijk is, wordt de lijn van op de grond op die steunen gelegd met behulp van een stok van 3- 4 m, al dan niet uit een stuk. Het werkend deel bestaat uit een gaffeltje of uit een samenstelling van gaffeltje en haak; de haak maakt het mogelijk werktuig én lijn op te hangen tijdens de bewerkingen. Op een bijzonder model is er aan het ander uiteinde een hamer gemonteerd waarmee duimen ingedreven kunnen worden: "Le marteau sert à fixer les clous supports, à hauteur, dans les appuis naturels appropriés (arbres, poteaux, corniches, linteaux, etc.) et à les en arracher. Cet outil spécial porte, du côté a, un logement dans lequel se maintient le clou support, ce qui permet d'enfoncer celui-ci d'un seul coup à la volée en tenant la hampe par l'extrémité opposée au marteau sans qu'il y ait danger de voir le clou sortir...
Snoeibeitel (m.)
De snoeibeitel dient om hoogstammige bomen te snoeien. Hij bestaat uit een metalen trapezium of half-cirkelvormig blad met een dille in hetzelfde vlak, op een lange (1) schacht gestoken. De zijde tegenover de schacht is scherp. De snoeier staat aan de voet van de boom, plaatst het ijzer tegen de tak en slaat met een houten hamer op het uiteinde van de schacht. Soms steekt hij de tak af door een asgerichte beweging. Sommige modellen hebben een zijdelingse haak waarvan de binnenzijde scherp is. Daarmee kan al trekkend gesneden worden en kunnen de losse takken neergetrokken worden. Hetzelfde kan gedaan worden met het, weinig courant, S-vormig model. Soms beschikt de snoeier over een stel snoeibeitels of ten minste over een stel schachten zodat hij tot acht meter hoog kan werken (2). De snoeibeitel wordt nu ook steeds meer gebruikt om de vruchten van de cacaoboom te oogsten. [MOT] (1) Snoeien met een beitel op kort hecht (WITTEWALL: 38) schijnt zeldzaam te zijn. (2) Opgetekend bij J. Schuddings,...
Bandhaak (wiel) (m.)
De bandhaak is een metalen (1) hefboom om de band op de velgen van een wiel te trekken. Het is een rechte staaf met losse haak (2), waarvan de afmetingen (0,50-2 m) verschillen naargelang van de grootte van het wiel (kruiwagen, wagen enz.). De haak kan door middel van een ring op de staaf glijden (3) of aan de staaf bevestigd zijn door een beugel of een spil. Hij kan ook door de staaf steken (4) of erop bevestigd zijn door een verstelbare bout. Soms wordt een dubbele haak gebruikt waardoor de staaf gestoken wordt. De gloeiende band wordt op de velgen gedragen, de uiteinden van twee of drie bandhaken onder de velgen gestoken en de haken op de band geplaatst. Door het naar beneden drukken van de hefbomen, wordt de band op de velgen getrokken terwijl de vakman er met een zware hamer op slaat. Het gaat hier om een smidswerktuig maar de wagenmaker had meestal ook bandhaken voor herstellingen waarvoor de smid niet nodig was. De heier gebruikt een bandhaak om de beslagring van de heipaal te...
Klopboor (beitel) (v.)
De klopboor (beitel) wordt gebruikt door de metselaar en steenhouwer, en dient om gaten met een diameter van 3 tot 12 mm te kloppen in steen. Dat werktuig bestaat uit een volle metalen staaf met een driehoekige boorkop in de vorm van een puntbeitel of een vierhoekige boorkop in de vorm van een 'priesterhoed' en aan het andere uiteinde een slagvlak. In elk van de drie zijden van de boorpunt is een concave geul uitgespaard om het stof af te voeren. De lengte varieert van ca. 10 tot ca. 40 cm. De klopboor wordt met de hamer (1) in de steen gedreven, waarbij men het werktuig na elke slag een paar graden draait. Het werktuig kan uit één stuk bestaan of kan samengesteld zijn uit een handvat en een verwisselbare 'boor'. Om het opzetstuk te vervangen is er een gleuf voorzien waarin een daartoe bestemde spie gedreven wordt (bv. MOT V 94.0058) of het opzetstuk is voorzien van schroefdraad (bv. MOT V 2023.0097 a-b2). Groefwerkers gebruiken een zware variant van de klopboor (ook priesterhoedboor...
Timmermansbijl (v.)
Deze benaming duidt een aantal verschillende bijlvormen aan, die vooral door de timmerlieden gebruikt worden. Deze bijlen komen echter ook bij andere vaklui voor, bv. bij de metselaar om stellingen te maken. Het gaat doorgaans om een bijl van ca 0,6-1,2 kg, met oog, twee vouwen en een hamer; de baan van deze laatste is soms gespleten om er nagels mee uit te trekken. De steel is ca. 30 cm lang. Deze bijl wordt tijdens het bouwen tot allerlei doeleinden gebruikt: een keep houwen, een stuk korter maken, een nagel inslaan enz. Het werktuig is te onderscheiden van de beslagbijl. Kenmerkend voor de Japanse timmermansbijl (1) is zijn L-vormig blad met dubbele vouw. Deze is opgebouwd uit 3 lagen waarvan de middelste hard staal is. Door zijn L-vorm verkrijg je een brede voorzijde en concentreert de massa zich juist boven de snede die voor een betere stabiliteit en bediening zorgt (waardoor je gerichter kan werken). Het maximaliseert ook de kracht van de bijl. De (rechte) snede staat schuin ten...
Glossarium
ID-DOC: glossarium Onderdelen van de werktuigen Wegens de grote verscheidenheid van de handwerktuigen staat de vorser voor een moeilijkheid. Wanneer hij een werktuig beschrijft, moet hij over een reeks woorden beschikken die de onderdelen en de eigenschappen ervan nauwkeurig aanduiden. Het gaat hier doorgaans om wel omlijnde voorwerpen. De onderzoeker kan zonder grote moeite een glossarium opstellen van de woorden die hij daarvoor gebruikt, met een minder of meer precieze omschrijving van het genoemde. Maar hij bestudeert ook het gereedschap in het algemeen, d.i. allerlei werktuigen. Daarom moet hij ook over een stel benamingen beschikken, die van algemene aard moeten zijn omdat de verschillen tussen die voorwerpen te groot zijn. Het ijzer van een zeis, van een bijl en van een spade dienen bv. door een zelfde naam aangeduid te kunnen worden. Maar hoe heet dan het einde van een houten spade of hamer? Hieronder werden enkele woorden samengebracht die bij het bespreken van een wel bepaald...
Splitshout, -ijzer (o.)
Om de strengen van een touw uiteen te halen, gebruikt de schieman (1) een splitshout of een splitsijzer (2). Het splitshout is kegelvormig en gemaakt van hard hout, vaak Buxus. Het is zo'n 25-50 cm lang en zo'n 3-5 cm dik; de grote exemplaren, waarop vaak met een hamer geklopt wordt, dragen wel eens een beslagring. Ook het splitsijzer is doorgaans kegelvormig, al dan niet met een verdikking of een haak aan het uiteinde; niet zelden is er een gaatje door het dik uiteinde geboord om het werktuig aan een koordje te kunnen hangen. Het meet zo'n 15 cm. Er bestaan ook gootvormige splitsijzers waarin een streng kan glijden. Voor staalkabel wordt een plat splitsijzer gebruikt, dat soms voorzien is van een haak (3). Op een zeemansknipmes vindt men altijd een dun, vaak licht gebogen splitsijzer. Zie ook zeilpriem. Te onderscheiden van het poothout en het wetstaal. [MOT] (1) "De timmerman doet het ook wel met zijn passer" (DEGROOT: 18). (2) Vgl. mandenmakerspriem. (3) DE BOER & SCHAAP: 73.