Met bakoven bedoelen we hier een oven die met hout warm gemaakt wordt en waar brood in gebakken wordt. Zo'n oven kan zich zowel binnenshuis als buitenshuis bevinden. In dat laatste geval kan hij tegen het woonhuis, een stal of een schuur gebouwd zijn, volledig vrij staan of een onderdeel zijn van een bakhuis.
Een bakhuis omvat doorgaans een bakoven met een aanpalend voorgebouw. De bakoven zelf kan zich evenwel ook in het bakhuis bevinden.
Het gebruikte materiaal om het bakhuis op te trekken is streekgebonden, zowel metselwerk als vakwerk van hout en leem komen voor. De dakbedekking bestaat gewoonlijk uit pannen.
De meest voorkomende vorm in onze streken is het tweeledige bakhuis, waarbij bakhuis en bakoven achter elkaar liggen met twee zadeldaken in elkaars verlengde. Meestal is er een hoog zadeldak voor het bakhuis en een lager dak voor de bakoven.
De onderbouw van de bakoven is de sokkel waar de ovenvloer en het ovengewelf op rusten. Gewoonlijk steunt ook de dakstoel van de bakoven, d.i. het getimmerte waarop het dak rust, op de onderbouw.
Bij de oudere bakovens rustte de oven zelf op een houten onderstel. Het was samengesteld uit twee draagbalken waarop dwarshouten liggen, eventueel aangevuld met kleiner hout.
Later gaf men de voorkeur aan een stenen onderbouw die was dichtgemetseld en opgevuld met een mengeling van steengruis, grond en zavel. Vaak werd echter een holle ruimte gelaten, de "ovenkelder". De ondersteunende laag bestond uit één of meerdere bogen uit metselwerk. Nu wordt de voorkeur gegeven aan een gewapende betonplaat of aan betonnen vloerelementen waarop een betonnen druklaag is aangebracht. Het nadeel van een ovenkelder is dat er, via de ovenvloer, veel warmte verloren gaat.
De opening van de ovenkelder bevindt zich meestal onder de ovenmond. Daar worden de natte takkenbossen soms enige tijd bewaard om te drogen. Het keldertje deed ook dienst als vuurvrij assenkot, opslagplaats voor aardappelen of kippenhok.
De ovenvloer is de oppervlakte waarop eerst het brandhout en daarna het brood geplaatst worden. Hij heeft de vorm van een peer of een ei (ovaal). De hoeken zijn altijd afgerond. De ovenvloer bestaat uit twee lagen: de eigenlijke vloer en een isolerende onderlaag die opgedeeld is in een zandlaag en een leemlaag.
De eigenlijke vloer is vervaardigd uit een vuurvast materiaal, voornamelijk hard gebakken bakstenen of (vloer)tegels. De smalle voegen worden meestal gevuld met zand.
De leemlaag van de isolerende onderlaag kan ook bestaan uit baksteen of uit een betonnen plaat op basis van vermiculiet.
Het ovengewelf omsluit de ruimte waar gestookt en gebakken wordt. Het gewelf moet de warmte opslaan die nadien, tijdens het bakken, terug afgegeven wordt.
Oorspronkelijk was het gewelf gemaakt uit leem. De nog bestaande bakovens hebben doorgaans een gewelf uit vuurvaste bakstenen, waarop een leemlaag van een tiental centimeter wordt aangebracht. Voor de voegen gebruikt men leemmortel.
De vorm kan herleid worden tot twee types: in langsdoorsnede heeft het ovengewelf ofwel de vorm van een half ei of halve peer, ofwel de vorm van een afgeplatte koepel.
De ovenmond is de ingang van de oven, die men kan afsluiten tijdens het bakken.
Langs deze opening wordt het brandhout in de oven gebracht, toezicht gehouden op het stoken, de rook afgevoerd, de kolen omgeroerd en verwijderd, worden de deegballen in de oven "geschoten" en de gebakken broden uit de oven "getrokken".
De ovendeur sluit de ovenmond af opdat de warmte en de damp tijdens het bakken niet kunnen ontsnappen.
Ze is doorgaans vervaardigd uit plaatijzer. Vroeger werd een houten blok in de ovenmond gestoken, waarvan de randen bekleed waren met leem.
In tegenstelling tot een vrijstaande bakoven heeft een bakhuis meestal een schoorsteen om de rook uit de bakoven naar buiten te leiden.
De schoorsteen bevindt zich boven de ovenmond. De schoorsteen bestaat uit twee onderdelen: een trechtervormige rookvang die uitloopt in de eigenlijke schoorsteen.
Beide zijn gewoonlijk in baksteen gemetseld. Een zeldzame keer vindt men er nog een die volledig in leem is opgetrokken. De rookvang steunt op twee pilaren aan beide zijden van de ovenmond of op een overkraging boven de ovenmond.