Een takkenbos is gevormd door takken samengebonden door middel van een wiepband, d.i. een tenen band, of een ijzerdraad. Om hem te kunnen binden moeten de takken samengeperst worden. Dat gebeurt in een bindpaard, in een takkenbospers of met behulp van de takkenbosknijper.
De takkenbosknijper bestaat uit twee 80-150 cm lange rechte stokken, verbonden door een touw, soms een staaldraad of een ketting. Het touw is iets langer dan de omtrek van de te binden takkenbossen. Wanneer een ketting gebruikt wordt, maakt een haakje het soms mogelijk haar lengte aan te passen aan de doorsnee van de bos. Het touw kan op het einde van de stokken vast zijn of op ca 2/3 van de lengte; in het eerste geval vormen de stokken dan hefbomen van de eerste soort, in het tweede, van de tweede soort.
De takken worden op de grond, op kruiselings in de grond gestoken stokken, op vorken of op een stelling gelegd. Wanneer genoeg hout samengebracht is, worden - het touw er op of onder gelegd - de stokken, aan weerszijden van de takkenbos geplaatst en in tegenovergestelde richting van of naar elkaar gedrukt. Al naar gelang het geval houdt de arbeider de stokken op hun plaats door middel van zijn knieën of met de hand terwijl hij de takkenbos bindt. Gemakshalve wordt dikwijls met zijn tweeën gewerkt: de ene houdt de takkenbosknijper vast en de andere knoopt de wiepband of de ijzerdraad.
De takkenbosknijper wordt ook gebruikt door de lattenklover om de latten te binden, en bij het maken van wiepen (gebonden bossen rijshout) voor de bescherming van dijken e.d.
Het werktuig is te onderscheiden van sommige spakentrekkers. [MOT]
Scan uit ALTINK J.R.