identificatiecode
beroep
holotype
Tang (ca. 20-30 cm lang) met lange (ca. 8-10 cm), platte, dwars gegroefde kaken, waarvan één aan de buitenzijde gearceerd is. Meestal is één arm recht en de andere gebogen. De bontwerker gebruikt de tang om het bont glad te trekken en vast te spijkeren, om het te laten drogen. Zij wordt in de rechterhand gehouden terwijl het bont met de linkerhand aangetrokken wordt; vervolgens wordt het aan de rand vastgepakt met de tang en wordt er een spijker op geplaatst, die in het bord geslagen wordt door er met de gearceerde onderkant van de kaak een zachte tik op te geven.
Zie ook spantang en singeltang. [MOT]
MOT V 93.0053