Lange (ca. 75-85 cm), smalle (ca. 1 cm) lichtjes gebogen staaf met één puntvormig en één schopvormig uiteinde. In het midden is er een driehoekig uitsteeksel (1).
Het wordt door de strodekker in combinatie met de haakpriem gebruikt om het stro te binden. Beide priemen worden met het puntvormig uiteinde door het stro onder een deklat gestoken en schaarsgewijs geplaatst zodat de beide driehoekige uitsteeksels op de bandroede (2) komen te rusten. Wanneer de bovenste uiteinden van de priemen naar beneden geduwd worden - het schopvormig uiteinde van de schoppriem dient als steun voor de elleboog - ontstaat een soort van hefboom en wordt het stro tegen de deklat geduwd. De strodekker heeft nu beide handen vrij om het stro te binden. [MOT]
(1) Drukknopje, zetknopje of ook wel neusje geheten (TREFOIS 1970: 112).
(2) Ook dekgaarde genoemd. Deze kan bestaan uit een wilgen twijg of een gegalvaniseerde stalen draad.