Zakuurwerken hingen doorgaans aan een ketting. De schalmentang opende of sloot de ring waaraan de ketting van het uurwerk bevestigd was. De kaken zijn halfrond en puntig. Eén kaak heeft een dwarse groef bovenaan aan de buitenzijde en een dwarse groef aan de binnenzijde. De andere kaak heeft drie dwarse groeven van verschillende doorsnede aan de binnenzijde. Zo kon men de ring makkelijk tussen de tang klemmen om de ring te sluiten. Wanneer men de ring over de kaken schoof, kon men de vorm aanpassen door de tang te openen.
Er bestaan ook samengestelde schalmentangen: de tang met gekruiste armen heeft een kegelvormige kaak met een haakje op het einde. De andere draagt een koperen kussen met dwarse groeven van verschillende doorsnede. Daarmee kan men de schalm van een uurwerk buigen. Op de arm met kussen is een 'derde kaak' los bevestigd, die in een haakje eindigt. Drukt men de tang dicht, dan verwijdert men de twee haakjes van elkaar en kan men een ring opentrekken.
De tang met evenwijdige armen opent eveneens een ring door de armen samen te drukken. De kaken zijn puntig, halfrond en van gleufjes voorzien om het wegglijden te voorkomen. Op een van de kaken is bovendien een hol kussen haaks bevestigd. Op de andere kaak zit de kegel die in het kussen past. Opent men de armen, dan buigt men de schalm tussen de kegel en het kussen. [MOT]
MOT V 2004.0394
Benjamin Allen & Co.: Catalogue No. 22 of Watch Materials, Tools and Jewelers' Supplies, 1910: 142.