De ritspasser dient om - hoofdzakelijk boogvormige - groeven uit te snijden in de nerfzijde van het leer (1). Hij wordt ook gebruikt om de stiknaden, bij riemen, zadels en garelen uit te tekenen.
Hij is een V-vormige passer waarvan de twee benen (ca. 15-18 cm) rond een op hun uiteinde geplaatste spil draaien. Het ene been eindigt in een punt en wordt in het middelpunt van de cirkel geplaatst; het andere uiteinde heeft de vorm van een rits (breedte ca. 2 cm). Meestal is er op een been een boog bevestigd waarbij de benen door middel van een schroef kunnen vastgezet worden. Op sommige modellen is het been van de rits voorzien van een houder waar verschillende maten van ritsen in passen.
Het puntige uiteinde van de ritspasser kan ofwel recht zijn ofwel licht gebogen of gesplitst zijn (2). Bij dat laatste staat één van de twee punten nagenoeg loodrecht in het middelpunt van de cirkel en kan zo moeilijker wegglijden. De ritspasser met gesplitste punt kan men in beide richtingen gebruiken. De punten kunnen ook als geleider dienen om een groef uit te snijden evenwijdig aan de rand van een riem. Een andere mogelijkheid hiervoor is om een 5-tal millimeter boven de punt een plaatje te bevestigen dat even breed is als de rits.
Volgens SALAMAN 1986: 268, bestaat er een model waar boven de rits een steun voorzien is voor de duim zodat een grotere druk kan uitgeoefend worden bij het snijden.
Zie ook formeerijzer en steekpasser. [MOT]
(1) De lederhuid bestaat uit twee lagen: de nerf en de reticulaar- of weefsellaag. De nerf is dichter en geslotener en bevindt zich juist onder de opperhuid. (FRUMAU: 8)
(2) Bv. SALAMAN: 269.