Het formeerijzer dient om groeven uit te snijden aan de binnenkant van het leer (1) om het toevouwen ervan te vergemakkelijken. Het wordt ook gebruikt om stiknaden uit te tekenen. Het werktuig wordt schuin op het leer gezet en langs een liniaal steeds naar je toe getrokken (2).
Het formeerijzer bestaat uit een dik (ca. 3,5 mm) ijzeren, meestal haakvormig, blad (ca.5,5 bij 10 cm) waarvan de schuine zijde is omgebogen en zo een snijdende U-vormige punt vormt. Het werkend deel steekt door middel van een angel in een houten hecht (ca. 13 cm) dat verstevigd is met een beslagring. Een ander model bestaat uit een platte ijzeren stang waarbij één of beide uiteinden tot een rits zijn omgebogen (3).
Het formeerijzer kan ook uit een stalen pincet-vormig werktuig bestaan met al dan niet haakvormige uiteinden (4). Eén uiteinde is omgebogen en snijdt. Het andere uiteinde dient als geleider. Met dit model snijdt men een groef evenwijdig aan de rand van het stuk leer. Een schroef stelt de breedte (max. ca. 2,5 cm) van de rand in.
FRUMAU: 66 vermeldt ook een model bestaande uit "een conisch geslepen pijpje; tegen de opstaande kant is de houder aangebracht om in het handvat te houden."
Om boogvormige groeven in de nerfzijde van een stuk leer uit te snijden, wordt een ritspasser gebruikt.
Te onderscheiden van de balkenrits. [MOT]
(1) Dus de vleeskant (FRUMAU: 65). Bv. bij het maken van koffers, aktetassen enz. (FRUMAU: 65).
(2) De sterkte van de uitgeoefende druk bepaalt de diepte van de groef (FRUMAU: 66).
(3) Bv. SALAMAN: 230.
(4) Bv. SALAMAN: 230.