Handwerktuig van de steenbakker dat bestaat uit een rechthoekig blokje, meestal van wilgenhout, al dan niet met één boogvormige zijde (1), met gladgeschaafde onderkant, voorzien aan de bovenkant van één of twee hechten, loodrecht op het blokje geplaatst. Bij de steenvorm waarvan de dwarsplankjes minder hoog zijn dan de lange hoort een plaan met twee groeven in de onderkant (2).
Nadat de steenbakker met beide duimen het teveel aan klei van de steenvorm heeft weggestreken, maakt hij met de natte plaan uit de waterbak de steen effen en glad.
Wanneer de onderkant van de plaan te veel is afgesleten wordt hij opnieuw glad en vlak gemaakt. [EMABB]
(1) Soms driehoekig (LEJEUNE, E: 129).
(2) Bv. DUHAMEL 1763: pl.4.18.