De spijkersmid gebruikt het nagelijzer bij het vormen van koppen op klinknagels, spijkers en bouten.
Het is een langwerpig stuk gereedschap van uiteenlopende vorm, al dan niet voorzien van een handvat, met één of meer, in doorsnede vierkante of ronde, conische gaten (diam. ca. 1-2,5 cm). De maat van het gat komt overeen met de dikte die de spijker onder de kop moet krijgen.
De ronde gaten dienen vooral om klinknagels of spijkers met platte kop te maken. De gewone spijker wordt meestal met een nagelijzer voorzien van vierkante gaten gemaakt. Het gat is onderaan iets groter om te vermijden dat de nagel klem raakt.
Sommige modellen hebben bovenaan kegelvormige uitgeboorde randen om de spijkerkop onderaan schuin te maken (1). De bovenvlakken van nagelijzers zijn soms verstaald.
De spijkersmid plaatst een gesmede stift, spits toelopend en met opgestuikt uiteinde, met de punt in het nagelijzer dat op het aambeeld rust. De spijker in wording steekt ca. 1 cm boven het nagelijzer uit en wordt tot de gewenste kop gesmeed met de smeedhamer en afgewerkt met de snapper.
Bij het omwellen van zeskante en ronde koppen kan men het nagelijzer vervangen door een koppenklauw dat in het aambeeld geplaatst wordt (2).
Te onderscheiden van de onderlegplaat, het penijzer en het draadsnij-ijzer (voor bouten). [MOT]
(1) Bv. afbeelding 20 uit JANSE 2004: 40.
(2) VAN DONGEN: 81.