Voorwerp bestaande uit een ketting met een dubbele, d.i. een S-vormige, haak aan één uiteinde en eventueel een kleinere, enkele (1), aan het andere uiteinde, om een pot of ketel boven het vuur in de schouw te hangen; wanneer er enkel een S-vormige haak was, werd de kettinghaal aan een aparte haak in de schouw gehangen. De bovenste krul van de S-vormige ketelhaak is kleiner, smaller en puntiger dan de onderste (ca. 4-5 cm breed), die ook een opkrullend lipje heeft.
De ketting telt 16 tot 35 schakels (2), die allemaal rond zijn behalve de onderste, die ovaal is omdat de haak van de ketel erin moet kunnen scharnieren.
Het bovendeel van de S-vormige benedenhaak wordt in een schakel van de ketting gehangen opdat de ketel op de gewenste hoogte boven het vuur komt te hangen. [MOT]
(1) WEYNS: 106 spreekt ook van een bovenste, dubbele haak.
(2) WEYNS: 106.