De klopboor (pijp) wordt door de metselaar en de steenhouwer gebruikt om gaten te maken in (bak)steen. Dat handwerktuig bestaat uit een holle ronde staaf, vaak uit één stuk, met een getande ronde boorkop aan de ene kant en een slagvlak aan de andere kant. De lengte van de klopboor varieert van 10 tot 50 cm en is afhankelijk van de diameter van het booruiteinde. De diameter varieert van ca. 1 tot 4 cm. De tanden van het booruiteinde zijn steeds licht naar buiten gebogen en gehard. In de holle staaf is meestal een sleuf voorzien om het stof af te voeren. Met de hamer (1) wordt de klopboor in de steen gedreven. Na elke slag met de hamer, wordt de klopboor een paar graden gedraaid.
De bergbeklimmer gebruikt een korte vouwbare klopboor (pijp) (opgevouwen 11 cm lang) en slaat die met behulp van een klimhamer in de bergwand om klimhaken te bevestigen. Ze past in een eenvoudig omhulsel (een gebogen reep ijzer). Het omhulsel doet dienst als handvat.
Zie ook klopboor (beitel). [MOT]
(1) De metselaar gebruikt een vuist (metselaar), de steenhouwer een steenhouwersvuist.