Bij het koken kan een pot of ketel met behulp van een schroefhaal boven het vuur in de schouw gehangen worden. Zij bestaat uit een dikke (ca. 3-4 cm),
ijzeren stang (ca. 35-75 cm lang) met schroefdraad - die eindigt in een brede (ca. 4-5 cm) haak met omkrullende lip - en die doorheen een moer draait. De ketel wordt in de haak gehangen en door zijn hengsel te vatten en rond te draaien, bewegen de schroefhaal én de ketel naar boven of beneden.
De moer is ofwel schijfvormig en boven op de arm van een draaiboom, d.i. op een spil draaiende houten kraan die boven het vuur kan bewegen - aangebracht, ofwel cilindervormig en in de draaiboomarm aangebracht. De moer kan ook het ondereinde van een hangende beugel vormen tussen welks armen de schroefhaal op en af kan draaien.
De schroefhaal hoort dus steeds samen met de draaiboom en werd gebruikt om de ketel met het voeder voor de beesten aan te hangen. Meestal bevond de stal zich vlak naast de woonruimte en kon men op deze wijze de zware ketel makkelijk verplaatsen.
Zie ook zaaghaal en kettinghaal. [MOT]