Kleine schaaf om af te biljoenen, d.i. een plank of een balk van zijn scherpe rand te ontdoen om een vellingkant te bekomen.
Er zou een afbiljoenschaaf bestaan zonder geleider, die doorgaans "het maaksel eener grondschaaf heeft doch op de plaats van den beitel is eene overhoeksche sponning aangebracht" (1). Doorgaans heeft de afbiljoenschaaf evenwel een geleider. Het blok is dan een parallellepipedum waarvan de onderste zijde, de zool, uitgehold is in een omgekeerde V. Voor de beitel met op de as loodrechte snede glijdt in onze streken, een stuk hout waarvan het uiteinde ook loodrecht op de as ligt en dat als dieptegeleider dient. De beitel is door een wig vastgezet, de geleider door een schroef, soms ook door de wig (2). In de Verenigde Staten bestond een afbiljoenschaaf met breedtegeleider die de diepte van het werk bepaalde (3).
De schrijnwerker laat de beitel enigszins uitsteken en duwt zijn schaaf op de hoek van de plank. Daarna laat hij de beitel en de geleider iets meer uitsteken en schaaft hij opnieuw. Hij herbegint tot hij de gewenste breedte bekomen heeft.
De Japanse afbiljoenschaaf is een schaaf uit twee stukken. Een blokschaafje (zie blokschaaf) wordt op een 'houder' geschoven die uitgehold is in een omgekeerde V. Deze houder kan door middel van twee schroefjes breder uiteen geschoven worden zodat er steeds dieper geschaafd kan worden.
Andere Japanse afbiljoenschaven hebben een speciaal gevormde beitel waarmee een lijstje geschaafd kan worden. Deze afbiljoenschaven met lijst zijn niet verstelbaar en kennen een grote variëteit (4).
In tegenstelling tot de westerse afbiljoenschaven zijn de Japanse niet monoxiel. De twee driehoekige onderdelen onderaan die de V-vormige uitholling uitmaken, zijn uit een apart stuk hout gemaakt. [MOT]
(1) VAN KEIRSBILCK 1898: 394. Dat is de enige aanhaling van zo'n model.
(2) SALAMAN: 310.
(3) HASLUCK: afb. 177-178.
(4) Zie ODATE: 112.
MOT V 2005.0281 a-c3