Handwerktuig om de kroos uit te snijden, d.i. de groef in het uiteinde van de duigen, waarin de bodemstukken steken (zie ook krooszaag).
De kroosschaaf is een kleine schaaf met bolrond blok en verstelbare geleider (1). De schaafbeitel is zeer smal. Daar het werktuig de vezels steeds dwars snijdt, heeft het meestal één of twee zijdelingse mesjes die de randen afsnijden. De kroosschaaf wordt vooral voor grote kuipen aangewend.
De geleider glijdt op het uiteinde van de duigen, vooraf effen geschaafd met de kimschaaf, en de kroosschaaf snijdt de kroos uit.
Er bestaan betrekkelijk zeldzame kroosschaven met vaste geleider.
Zie ook kuipersboogschaaf. [MOT]
(1) Te vergelijken met de veerploeg. Trouwens BRUNET 1925: 66 en MAIGNE: 73 spreken van een bouvet-jabloir.