werktuig
Groefschaaf (v.)
De groefschaaf is een schaaf met smalle beitel (ca. 0,2- 0,8 cm), zonder
keerbeitel, om een groef in een plank te schaven. Zware groefschaven hebben
een handvat en om dwarsdraads te kunnen werken, snijdt een verticaal mesje
soms de vezels door (1). De zool van deze schaaf kan van metaal of van hout
zijn. In het eerste geval bestaat zij uit twee platen die op dezelfde lijn
staan en waartussen de schaafbeitel steekt. In het tweede, heeft het blok
dezelfde doorsnede als de messingschaaf. In de groef is een houten lat
ingelegd die de zool vormt; wanneer de groefschaaf op een veerploeg
bevestigd is, is het geheel soms monoxiel (2). Op beide modellen is er,
steeds links op het blok, een aanslag. Tenslotte dient gezegd te worden dat
er groefschaven bestaan met bolronde zool. Ze worden vooral door de
koetsenmaker gebruikt (zie koetsenmakersgroefschaaf). De groefschaaf is één
van de ploegschaven (3), d.i. het stel schaven dat de groef en de messing
(zie messingschaaf) in te verbinden planken uitschaaft....