Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 3,791 - 3,800 15,388 resultaten gevonden
Kiel (m.)
De kiel van steenbewerkers is een bolronde metalen wig om natuursteen te splijten. Om graniet te splijten, worden kielen in staal gebruikt, voor zandsteen en hardsteen volstaat ijzer (1). Een reeks kielen wordt in een grote rots of steenblok vastgezet, al dan niet in vooraf uitgeboorde of met een pelijzer uitgehakte gaten. De kielen klemmen in het gesteente op hun zijden, niet op de bodem van het gat. De kielen worden stelselmatig met een moker geslagen tot het blok losbreekt of in twee splijt in de gewenste richting van de wiggen. De kiel is te onderscheiden van de kloofwig voor hout. Het ermee verwante kielijzer is een vergelijkbare metalen wig met twee wig- en haakvormige zijstukken, al dan niet samengehouden met een ring. Ook deze worden in een reeks gaten in het blok geplaatst. [MOT] (1) JELLEMA: 43.
Kanthout (o.)
Het kanthout is een langwerpig (ca. 20 cm bij 3-4 cm) stuk hout (1), met twee gleufjes (2) aan beide gebogen uiteinden waardoor het middenstuk ietwat uitsteekt. Het wordt onder meer door de schoenmaker gebruikt om een siernaad aan te brengen. Het middenstuk wordt als geleider gebruikt en langs de kant van het leder bewogen. Het kanthout wordt niet opgewarmd zoals de griefpasser die voor hetzelfde doel kan worden gebruikt. [MOT] (1) Beuken- of palmhout (FRUMAU: 69) (2) De gleufjes hebben een verschillende breedte om zo verschillende kantlijnen te kunnen maken met één werktuig.
Kiezentrekker (voor paal) (m.)
Vissers gebruiken een kiezentrekker om de houten palen waar hun netten aan bevestigd worden, uit te trekken. Ook de landbouwer gebruikt dergelijk werktuig om houten of metalen palen van afrastering uit de grond te trekken. De kiezentrekker bestaat uit een smeedijzeren 8-vormig werktuig waarvan één bocht afgeplat kan zijn. De andere bocht is soms voorzien van enkele piramidevormige tanden (1). Het werktuig wordt over de paal geschoven en aan een hefboom (of een takel) vastgemaakt. Zie ook paaluittrektang. [MOT] (1) Bijv. LUNDBAEK: 90.
Kampeermes (o.)
Het kampeermes is een handig knipmes bij het kamperen of op reis. Het bevat een lemmet, een eetlepel en meestal een eetvork. Soms nog een blikopener, kurkentrekker e.d. (1). Ofwel is het één geheel waarbij de uitklapbare eetlepel en het lemmet aan het hecht vast zijn. Ofwel hebben lemmet, eetlepel en -vork afzonderlijke hechten die van elkaar kunnen losgekoppeld worden (2). Te onderscheiden van het reisbestek, dat geen knipmes is. Zie ook zakmes. [MOT] (1) Zie een exemplaar met tal van accessoires in LEVINE: 27. (2) Bv. ARMINJON & BLONDEL:247.
Kiepboom (m.)
De kiepboom is een houten hefboom voorzien van een ijzeren lip om metalen vaten te kiepen. De lip vat de kim. [MOT]
Kroosschaaf (v.)
Handwerktuig om de kroos uit te snijden, d.i. de groef in het uiteinde van de duigen, waarin de bodemstukken steken (zie ook krooszaag). De kroosschaaf is een kleine schaaf met bolrond blok en verstelbare geleider (1). De schaafbeitel is zeer smal. Daar het werktuig de vezels steeds dwars snijdt, heeft het meestal één of twee zijdelingse mesjes die de randen afsnijden. De kroosschaaf wordt vooral voor grote kuipen aangewend. De geleider glijdt op het uiteinde van de duigen, vooraf effen geschaafd met de kimschaaf, en de kroosschaaf snijdt de kroos uit. Er bestaan betrekkelijk zeldzame kroosschaven met vaste geleider. Zie ook kuipersboogschaaf. [MOT] (1) Te vergelijken met de veerploeg. Trouwens BRUNET 1925: 66 en MAIGNE: 73 spreken van een bouvet-jabloir.
Krommes (o.)
Het krommes is een mes dat sterk op het snoeimes gelijkt maar met vast en doorgaans korter (5-8 cm) blad. Het wordt net zoals het snoeimes gehanteerd en wordt door de mandenmaker gebruikt om een teen door te snijden (1) (zie ook snoeischaar); door de loodgieter en de dekker om bladlood te snijden (2); door de zadelmaker om leder uit te snijden. Ook voor het snijden van wasdoek gebruikt men een krommes. Zie ook balatummes en zakmes. [MOT] (1) Een splijthoutje uitgesneden in het hecht van het krommes is uitzonderlijk (BOUCARD: 81). (2) Ook wel loodgietersmes of loodmes genoemd (VAN HOUCKE 1901-1902: 450). Het is veelal een vouwmes.
Krokettenpers (m.)
Keukenapparaat waarmee men kroketten kan persen. Het heeft een cilindrisch of vierkant, veelal plastic huis met één of meerdere buisvormige uitsteeksels onderaan en een draaizwengel of een staaf die als hefboom dienst doet. De krokettenpers wordt gevuld met aardappelpuree en met behulp van de draaizwengel of staaf wordt er een plaatje naar beneden geduwd de puree deeg doorheen het buisvormig uitsteeksel perst. Op deze wijze wordt er een lange worstvorm gevormd die nadien in kleinere stukjes - de grootte van één kroket - gesneden wordt. Bij sommige modellen is er een draagplankje op wieltjes dat onder de pers geschoven wordt en waar de geperste kroketten op terecht komen. [MOT]
Kruimelschuier (m.)
Om makkelijk kruimels van stoffen tafellakens te vegen, kan je gebruik maken van het rolschuiertje, de kruimelveger of de kruimelschuier. Deze laatste bestaat uit een recht of gebogen (1) borstellichaam en een korte steel in het verlengde ervan. Hij is van metaal (koper, zilver, goud), hout, papier-maché of van plastic. Veelal is de kruimelschuier gecombineerd met een kruimelschep. Soms vormt het een set met kruimelschep, kruimelveger en een broodmand. [MOT](1) Het gebogen model gelijkt sterk op een zijdelings gebogen hoedenborstel.
Krulstok (m.)
Monoxiele, naar het uiteinde smaller toelopende stok met een recht hecht (ca. 30 cm) - te onderscheiden van de vingerstok - bestemd om pijpenkrullen in het haar aan te brengen. Na een eerste vormgeving van de lok met een krultang, wordt deze gekroesd en rond de krulstok gedraaid. De rond de stok gedraaide lok wordt geborsteld, van boven naar beneden en met de richting mee. Wanneer de krulstok uit het haar getrokken wordt, is de lok in een pijpenkrul gedraaid. [MOT]