Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 3,711 - 3,720 15,388 resultaten gevonden
Klimhamer (m.)
Voor zijn veiligheid en, bij het artificieel klimmen, om hoger te geraken, slaat de eerste klimmer haken in de spleten van de rots; de laatste verwijdert ze. Het eerste werk kan met een lichte vuist. De haken uittrekken is evenwel soms moeilijk en verschillende hamers werden uitgedacht om dat te vergemakkelijken. Alle wegen ze zo'n 500-670 gr en bestaan ze doorgaans uit een vierkantige baan om de haken in te slaan, en uit een gebogen pen met inkeping, die in het oog van de haak gestoken kan worden. De steel wordt dan de machtarm van een hefboom van de eerste soort, zoals bij een klauwhamer. Soms is er ook een gat in het werkend deel, waar een karabijnhaak ingepikt kan worden. Door een ketting van drie karabijnhaken te vormen, waarvan de laatste in het oog van de haak gestoken wordt, kan die haak soms uitgeklopt worden. De pen of het min of meer puntig uiteinde van het werkend deel dient ook om klemwiggen in spleten te drijven. De houten steel werd vervangen door de metalen, die niet loskomt....
Klinknageltegenhouder (m.)
Zware stang (tot 8 kg) om de snapkop van klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. Men gebruikt een klinknageltegenhouder als het werkstuk te groot is om het op het aambeeld te laten rusten, bijvoorbeeld bij het klinken van naden van ketels, reservoirs en bruggen. De klinknageltegenhouder bestaat meestal uit een stang met verbreed uiteinde dat vlak kan zijn of voorzien is van een uitholling. Hij wordt onder de snapkop van de klinknagel geplaatst waarbij de arbeider aan het ander uiteinde van de klinknagel een sluitkop, eventueel met behulp van een snapper vormt. Het kan ook een blokje zijn (bv. 6 cm bij 4 cm), voorzien van één of meerdere uithollingen, dat op het aanbeeld rust en gebruikt wordt bij kleinere werkstukken. Dit model wordt ook wel drijfblok, klinkbank of klinktas genoemd (1). [MOT] (1) Zie Tech-term: 2.8.
Klem voor schapenbout (v.)
Werktuig uit hout, zilver, tin of ijzer (1) om het uitstekend boteinde van een schapenbout of ham vast te houden bij het versnijden. Verschillende modellen bestaan. Het werkend deel kan vervaardigd zijn uit 2 holle bekken waartussen de bout steekt. De bekken kunnen dichter bij elkaar geschroefd worden en zijn al dan niet voorzien van een scharnier en veer. Het geheel steekt in een houten of benen handvat. Het hecht van een ander model is op het einde uitgehold zodat de bout erin gestoken kan worden. Een schroef door de wand drukt het been tegen de andere wand (2). Het werktuig kan van hout of koper zijn. Nog een ander model bestaat uit twee hefbomen van de derde soort verbonden door een veer. De kaken zijn rechthoekig en langs de binnenzijde voorzien van piramidevormige knopjes. Ook hier is een stelschroef om de bout tussen de kaken te kunnen klemmen (3). (1) ARMINJON & BLONDEL: 266 vermeldt ook keramiek. (2) Bv. ARMINJON & BLONDEL: 267. (3) Bv. ARMINJON & BLONDEL: 267.
Klepveertang (v.)
In een benzinemotor houden veren de kleppen toe. Wil men aan die kleppen werken, dan moet men de veer samengedrukt houden. Om de handen vrij te hebben, gebruikt men daarvoor een klepveertang. Haar kaken zijn gaffelvormig om op de stang van de klep te passen. De bek gaat open wanneer men op de armen drukt. Bij sommige modellen blijven de kaken steeds parallel met elkaar. Een heugel en haakje beletten het dichtgaan. De klepveertang is te onderscheiden van de poolklemtang. [MOT]
Kleisnijder (m.)
De kleisnijder heeft een recht houten of metalen hecht (ca. 10-15 cm) met aan een of beide zijden een lus van metaaldraad die verscheidene vormen kan aannemen. De lus kan bestaan uit ronde - eventueel gedraaide - of platte metaaldraad. Wanneer men de kleisnijder door een kleiklomp haalt, snijdt hij rolletjes klei af die de vorm hebben van de lus. Men kan hem ook gebruiken om beeldjes uit te hollen, alvorens ze gebakken worden en om het oppervlak van kleifiguurtjes verder vorm te geven. Zie ook kleisnijdraad. Zie ook boetseerhoutje, boetseerijzer. [MOT]
Klompen om aan te stampen (m.)
Klompen die op een plank (ca. 30 bij 40 cm) vastgespijkerd zijn en waarmee de tuinier na het zaaien de grond aanstampt. De klompen worden soms vervangen door een plank voorzien van riemen die je om je schoen vastmaakt; of voorzien van touwen die met de hand strak gehouden worden (1). De turfsteker gebruikt dergelijke klompen om de uitgespreide natte baggerspecie aan te stampen om er het water uit te persen vooraleer het met het slagijzer verdeeld wordt. Om op modderige oppervlakten te lopen worden trippen onder de schoenen of de laarzen bevestigd; daar is het de bedoeling het draagvlak te vergroten. [MOT] (1) Bv. CROMPVOETS & WIJNGAARD afl.2: 169.
Klemtang (v.)
Een klemtang kan men vastklemmen zodat het werktuig de voorwerpen blijft vasthouden en men de armen kan loslaten. De vorm van de kaken is afhankelijk van het te klemmen voorwerp. De grootte van de opening kan geregeld worden met een stelschroef. De binnenkant van de bek is meestal geribd om de grip te verbeteren. Typisch voor de klemtang is de gelede arm. Een van beide armen blijft namelijk vastzitten wanneer het werktuig toegedrukt is en kan geopend worden met een afzonderlijke hefboom. [MOT]
Kleermakersschaar (v.)
De kleermakersschaar is een grote (ca. 25-40 cm) schaar, volledig van metaal of met plastic omhulde armen, waarvan de armen omhoog gebogen zijn opdat de bek plat kan blijven tijdens het knippen van de stof. [MOT]
Klinksleutel (m.)
De klinksleutel is een drie- of vierkantige, smaller wordende inbussleutel, soms gecombineerd met een of meer dopsleutel(s), ook wel met een schroevendraaier, waarmee sloten van kasten e.d. in rijtuigen of schepen geopend of vastgedraaid kunnen worden. Bouwvakarbeiders zoals de slotenmaker, schrijnwerker, isolatiewerker en schilder gebruiken soms een klinksleutel wanneer er geen deurkruk in het slot steekt, bv. op een bouwwerf. Er bestaan vouwbare modellen. De klinksleutel komt ook voor als onderdeel van een werfknipmes. [MOT]
Kloofwig (v.)
De kloofwig is een driehoekig stuk hout of metaal (ca. 15-25 cm lang, 1-2 kg) (1) om hout te kloven. De gebruikte houtsoorten zijn o.m. haagbeuk (Carpinus betulus), iep (Ulmus) en sleedoorn (Prunus spinosa). Veel metalen kloofwiggen hebben in beide schuine zijden een groef (2). Dat belet in een zekere mate het uitspringen van het werktuig. Sommige eindigen in een dille waarin een kort hecht steekt. De scherpe hoek van de metalen wig wordt op het te kloven stuk geplaatst in de richting van de vezels en met een moker of een sleg geslagen. Zo nodig wordt een tweede of een derde (houten) wig verder in de spleet of naast de eerste gedreven. Indien enkel houten wiggen gebruikt worden, wordt eerst een spleet gemaakt met behulp van een kloofbijl. De kloofwig dient vooral om lange liggende stukken te kloven, in tegenstelling tot het kloofmes en de stokwig. Zie ook velwig. [MOT] (1) GLÄSER 1931: 366 geeft een tabel van de lengten van de kloof- en velwiggen. (2) Hakkels genoemd.