Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 3,601 - 3,610 15,388 resultaten gevonden
Friseertang (v.)
Met een friseertang zet men haar en snor in de krul. Ze heeft een holronde kaak en een bolronde die in de eerste past. Het werktuig wordt opgewarmd op een komfoortje en men knijpt er een stukje papier mee om te zien of ze niet te warm is. Het haar wordt dan met de tang genomen en er rond gedraaid om de krul te bekomen. De friseertang bestaat in verschillende dikten. Doorgaans kruisen de armen van die tangen zich maar er bestaan er ook andere; een veer houdt het werktuig dan dicht. In sommige gevallen is één van de armen zelfs veel korter dan de andere. Het reismodel heeft vouwbare armen. Zie ook krulstok, pijpschaar, krultang (lokkentang) en papillottang. [MOT]
Fritessnijder (m.)
Keukenwerktuig waarmee men frietjes uit aardappelen kan snijden. Het heeft een rond of vierkantig messenblok, bestaande uit verscheidene rijen vierkantige, snijdende openingen (ca. 6-12 mm), bevestigd in een metalen of plastic huis. Er bestaan talloze modellen. Het eenvoudigste heeft een drukplaatje dat door middel van twee handvatten naar beneden geduwd wordt en zo de aardappel doorheen het messenblok duwt. Bij andere modellen wordt het drukplaatje door middel van een hefboom naar het messenblok bewogen. [MOT]
Fretboor (v.)
De fretboor is een zeer kleine avegaar die met één hand gedraaid wordt en dient om kleine gaten te boren, bv. voor een schroef (1). De kruk staat vast op het boorijzer (zie glossarium). Ze kan van hout of van metaal zijn. In het eerste geval eindigt het boorijzer in een angel, soms in een oog. In het tweede zijn boorijzer en kruk uit één stuk gemaakt. Het boorijzer is vaak een schroefboor (2) en juist omdat dit model het hout doet barsten, wordt de fretboor weinig aangewend voor smalle stukken. De fretboor is te onderscheiden van de zwikboor. [MOT] (1) Volgens TIDEMAN: 93 zou de fretboor ook gebruikt worden "bij onderzoekingen van hout omdat het boorsel minder fijn verkorreld is ...". (2) Zie glossarium. Vandaar dat fretboor soms het boorijzer van deze vorm aanduidt (LOMBAERT: 88).
Fototang (v.)
Negatieven en afdrukken van foto's kan men makkelijk vastnemen met een fototang. Ze bestaat uit een u-vorm die men dichtknijpt. Soms zijn beide armen ook halverwege met elkaar verbonden door een scharnier en houdt een veer het werktuig open. De pannenkoektang lijkt sterk op de fototang. [MOT]
Fruitlepel (m.)
Lepel (ca. 15 cm) waarvan het blad een spits en getand uiteinde heeft, om makkelijk zachte fruitsoorten, zoals kiwi's, meloenen, e.d. uit te lepelen. [MOT]
Hakbeitel (m.)
Brede beitel (tot 8 cm) met één of twee vouwen, een angel en een borst, of een dille en een hecht, of helemaal van metaal (1).In tegenstelling tot de steekbeitel is de hakbeitel voor zwaar werk bestemd: een pen uithouwen, een met een boor gemaakt pengat uithollen, vloerplanken aandrijven (2), enz. Het hecht is doorgaans met één of twee ringen beslagen om het barsten te voorkomen.Sommige hakbeitels met driehoekige doorsnede, die naar het hecht toe vaak dikker worden (3), zijn slechts iets breder dan dik. Ze worden soms kantbeitel genoemd (4).De Japanse hakbeitel (Japans: õire nomi), eveneens voor het zwaardere werk, wordt gebruikt in een set met verschillende breedtes en lengtes.Zie ook schrijnwerkersguts.[MOT](1) Zie een lang exemplaar (95 cm) in ''Les moulins'': 24.(2) JELLEMA, R. 1941: dl. 1: 367.(3) Bv. GROTHE: 196.(4) Voor HALMA: s.v. is een kantbeitel een breekbeitel.
Hakmes met lange steel (m.)
Hakmes door een dille op een 1-2 m lange steel bevestigd. De snede is meestal gebogen of haakvormig. Het hakmes met lange steel (1) dient om bramen, netels en doornige struiken af te hakken; de halve maan lijkt vooral gebruikt te worden om bomen (2) o.m. langs wegen en beken te snoeien. [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. Halvemaan bestaat voor het werktuig van die vorm (bv. Catalogus 1840: 34). Misschien is het haagmes (MARIN: 342) een hakmes met lange steel. Te Dworp (Br.) hebben we snebbe opgetekend maar hebben niet kunnen uitmaken of deze benaming al dan niet enkel de halvemaan aanduidde. (2) BARRAL, J.A. & Henry SAGNIER, H. 1886-92: Dictionnaire d'agriculture, Paris: s.v. croissant.
Haartoestel (o.)
Haartoestel om het blad van zeis of zicht te haren (scherpen). De meeste modellen beogen hetzelfde principe als de haarspit en haarhamer maar het haren verloopt sneller en gemakkelijker. De gebruiker verschuift geleidelijk het zeisblad langs het toestel tijdens het haren van het snijvlak. Een model bevat een slagpen en spiraalveer, waarbij men met een hamerslag telkens de pen op het zeisblad slaat. De veer komt telkens terug voor de volgende haarslag. Zwaardere modellen werken met een klein strookje metaal om het snijvlak te walsen. Om voldoende kracht te zetten bij het knellen van het blad, is een lange en zware arm met handvat voorzien. Er bestaan ook haartoestellen met een zwengel, waarmee de gebruiker stalen kogels langs het snijvlak perst (1). [MOT] (1) BLAAS J. & VINK G., Strekels, haartuigen en haarapparaten, in Gildebrief Ambacht & Gereedschap 2020: 52-53.
Haarspit (o.)
Klein aambeeld voor het haren (scherpen) van zeis of zicht. Het haarspit is een naar onder spits toelopende ijzeren pen, met platte vierkante verstaalde kop (ca. 3-5 cm). Soms is de kop ook wigvormig of zijn beide vormen gecombineerd. Ongeveer in het midden van de pen is een opening waardoor een ijzeren of houten dwarspen steekt om te beletten dat het haarspit tijdens het haren te diep in de grond wordt gedreven. In onze streken zit de maaier neer op de grond, met het haarspit tussen de benen. De zeis of de zicht wordt op het aambeeld gelegd en met een hamer geslagen. Met een haarhamer op het haarspit met platte kop, met een bankhamer op het haarspit met wigvormige kop. Om sneller en gemakkelijker te werken, zijn diverse haartoestellen ontwikkeld. [MOT]
Haakpriem (m.)
Lange (ca. 75-85 cm), smalle (ca. 1 cm) lichtjes gebogen staaf met één haakvormig uiteinde en één puntvormig uiteinde. In het midden is er een hol uitgesmede verbreding of een driehoekig uitsteeksel (1) om tegen de bandroede (2) te drukken. Met de haakpriem worden tenen door een strooien of rieten dak gestoken en rond de daklatten aangebracht zodat het riet vastgebonden kan worden. Dat laatste gebeurt met behulp van de schoppriem, d.i. eveneens een lange, smalle, lichtjes gebogen staaf maar met een schopvormig uiteinde. Beide priemen worden met het puntvormig uiteinde door de strolaag onder een deklat gestoken. Ze worden schaarsgewijs naast elkaar geplaatst zodat de beide driehoekige uitsteeksels op de bandroede komen te rusten. Wanneer de bovenste uiteinden van de priemen naar beneden geduwd worden (3), ontstaat een hefboomeffect en wordt het stro tegen de daklat aangedrukt. De strodekker heeft nu beide handen vrij om het stro vast te binden.Het kan ook gebeuren met behulp van het zetje...