Opzoeken

Algemeen zoeken

Doorzoek de hele website door een trefwoord in te voeren of kies hierboven een databank om specifiek te zoeken

Zoeken


Zoekresultaten 3,541 - 3,550 15,388 resultaten gevonden
Steekbijl, dubbele (v.)
De dubbele steekbijl heeft dezelfde bestemming als de steekbijl. Ze bestaat uit een platte, rechte metalen staaf (120-130/3-4 cm) waarvan een uiteinde de vorm van een beitel heeft zoals een steekbijl met een dille, de andere de vorm van een schietbeitel (1). De vlakken van de vouwen liggen loodrecht op elkaar. In het midden van de staaf is in hetzelfde vlak een dille gesmeed van 10-45 cm waarin doorgaans geen hecht gestoken wordt. Uitzonderlijk vervangt een angel met hecht de dille. De timmerman houdt de dille in zijn rechterhand, de staaf die soms op zijn schouder glijdt, in zijn linker, boven of onder de dille. Door een asgerichte beweging stoot hij op de te bewerken balk. Zie ook dwarsaks. [MOT] (1) BISTON-BOUTEREAU-HANUS: 242 en OSLETb: 30 spreken van een dubbele steekbijl met guts. Dergelijk werktuig schijnt uitzonderlijk te zijn.
Steekbeitel, parallelle (Japanse) (m.)
De Japanse schrijnwerker gebruikt de parallelle steekbeitel (1) (Japans: kote nomi) voor het uitsteken en afwerken van zwaluwstaartverbindingen. Het ijzer (14 cm) maakt na 8 cm plots een z-vormige hoek om vanaf daar over te gaan in het blad. Dat blad (ca. 1 cm bij 6 cm) is zowel aan beide lange, als aan de korte zijde scherp. De vouw staat schuin op de as van het werktuig. Het ijzer is door een angel met een rechte, houten steel verbonden. Met de schuine snede kan gemakkelijk in de hoeken gewerkt worden. De knik in het ijzer biedt het voordeel dat bij het uitsteken van het hout de hand, noch het handwerktuig het werkstuk raken. [MOT] (1) COALDRAKE: 57; ODATE: 74.
Steekbeitel (inlegwerker) (m.)
Steekbeitel die door de inlegwerker en de vioolbouwer gebruikt wordt om de groef, waar een inlegstuk in aangebracht zal worden, uit te steken. Hij heeft een in doorsnede rechthoekig blad dat op het einde omgebogen is en waarvan het uiteinde haaks aangeslepen is. [MOT]
Vloerdrijver (m.)
Er bestaan verschillende modellen van de vloerdrijver (1) om de planken van een vloer samen te drukken. Het een bestaat uit "een ronde ijzeren staaf a, lang 1,10 m, dik 26 mm, van onderen een weinig taps bijlopend; aan het ondereinde zit een beweegbare knie b, lang 20 cm, zwaar 13 bij 52 mm en op 0,50 m uit den onderkant een beweegbaar schoorijzer c, van onderen aangepunt. De hefboom wordt in een put in de balk gestoken, zodat de knie tegen de regel drukt; door de lange hefbomen naar de planken over te trekken, drukt de knie deze in elkaar; het schoorijzer glijdt daarbij over de balk en drukt met de scherpe punt er in, zodra de hefboom losgelaten wordt, waardoor een teruggaan belet wordt" (2). Een ander model vat de balk tussen twee armen in plaats van er ingestoken te worden. Met deze werktuigen kunnen vijf tot zeven planken samen gedrukt worden. Vaak worden ze vervangen door een kram en één of twee wiggen, soms door de schietbeitel. In dat laatste geval moet elke plank afzonderlijk...
Vloerzaag (v.)
De vloerzaag is een zaag, met sterk uiteenlopende vormen, om in de reeds geplaatste planken van een vloer, of paneelwerk tegen een muur, een gat te kunnen zagen zonder eerst gebruik te hebben gemaakt van een boor (zie omslagboor) of beitel (zie hakbeitel). Het kan een handzaag zijn van ca. 10-20 bij 4-5 cm, bestaande uit een blad met één rechte zijde dat over de hele lengte is getand, en een boogvormig uiteinde, tevens getand, dat naar de zaagsnede toe puntig uitloopt. Een ander, kleiner model heeft enkel een boogvormig getand blad. Het puntig uiteinde sluit dan aan de andere - niet getande en rechte - zijde aan. Met de boogvormige zijde zaagt de vakman door de plank. Daarna hanteert hij zijn werktuig zoals een gewone handzaag. Het kan ook een model zijn waarbij het zaagblad meestal is geklemd in een houten plankje met twee naar boven gerichte handvatten (1). Deze zaag wordt met beide handen gevat en werkt in twee richtingen. Ze beweegt over het algemeen niet loodrecht tegenover de vakman...
Vlegel (m.)
Handwerktuig waarmee graan (1) wordt gedorst door op de grond liggende losgemaakte schoven te kloppen. Tussendoor worden de halmen met een (houten) hooivork gekeerd. Wanneer alle korrels uit de aren zijn gevallen, worden de halmen weer gebonden. Het graan wordt met behulp van een blokhark samen geduwd. Men kan zowel alleen als met verscheiden (zelfs acht) arbeiders werken. De vlegel bestaat uit een houten steel (ca. 130-150 cm) en een zwaardere - meestal uit haagbeuk (2) - knuppel (lengte ca. 60-80 cm; diam. ca. 5-10 cm) die beweeglijk aan elkaar zijn bevestigd. Afmetingen en vorm van de onderdelen verschillen naargelang de periode en de streek. Zo kan de knuppel volledig uit één stuk hout zijn vervaardigd of uit samengebonden stukken gemaakt zijn zoals bijvoorbeeld in China (3). Ook de verbinding tussen de twee delen is verschillend van streek tot streek. Het werkend deel kan voorzien zijn van een leren kap of doorboord zijn. De steel kan eveneens voorzien zijn van een leren lus of van...
Voegblok (o.)
Om de voegen in vers geplaatste cementvloeren glad te strijken en/of om er een bijzondere vorm aan te geven, wordt een voegblok (1) gebruikt. Het voegblok bestaat uit een dik metalen (staal, brons of messing) plaatje (10 bij 3 cm) van verschillende doorsnede, afhankelijk van de vorm die men aan de voeg wil geven. Het werkend deel is aan een blok of een greep (2) bevestigd, soms ook aan een handvat met knik. Er bestaat ook een model met breed wieltje, dat men over het oppervlak laat rollen (3). [MOT] (1) Eigen benaming onbekend. (2) Bv. SELLENS: 117. (3) Bv. SELLENS: 117.
Voegijzer (o.)
Handwerktuig dat bestaat uit een smal (ca. 5-8 mm), plat of rond ijzer dat met een omgebogen steel aan een recht handvat bevestigd is. Het wordt gebruikt om de voegen in metselwerk vol te zetten en glad te strijken (1). Zie ook mandenmakerspriem. [MOT] (1) ZWIERS:82 maakt een onderscheid tussen de voegspijker (s.v. voegijzer) met een smal (ca. 6 mm), plat blad om voegen vol te zetten en de doorhaler met breder en dikker blad (ca. 8 mm) dat aan het uiteinde als een beitel geslepen is en dat gebruikt wordt om de in de voegen gezette mortel langs de rij regelmatig aan te drukken en glad te strijken.
Voetschaar (v.)
De voetschaar is een zwaar werktuig dat op de grond staat en waarvan de metalen onderkaak met de voet tegengehouden wordt. De beweegbare bovenkaak, een hefboom van de tweede soort, heeft een snijdend blad dat tussen beide bladen van de onderkaak glijdt (1); het uiteinde van die onderkaak is geribd om een beter houvast te bieden. Met de voetschaar knipt de mandenmaker de dikkere wissen op maat. [MOT] (1) Er bestaat ook een model met een vlakke onderkaak, dat meer plet dan knipt.
Voorhamer (m.)
Hamer met een vrij dikke wigvormige pen, die in sommige gevallen in hetzelfde vlak ligt als de steel. In tegenstelling tot de smeedhamer is de kop van de voorhamer veel zwaarder (tussen 2-12 kg) en is de steel langer (ca. 60-100 cm) zodat hij met twee handen kan worden gevat. Als de smid met één of meerdere helpers samenwerkt, gebruikt hij een smeedhamer om de plaats aan te duiden waar geslagen moet worden. De helpers hanteren dan elk een voorhamer om het eigenlijke smeedwerk uit te voeren. Ook voor het "zware" smeedwerk wordt een voorhamer gebruikt. Door zijn lange steel kan er namelijk met grote kracht mee worden geslagen. [MOT]