werktuig
Splijthoutje (o.)
Het splijthoutje dient om tenen, bramen (Rubus) (1) e.d. in drie of vier te
splijten. Het is een rond stukje hout, bv. palmhout (Buxus sempervirens),
sleedoorn (Prunus spinosa), metaal, been (2) of ivoor (3) van ca. 5-10 cm
(doorsnee 1-10 cm), waarin aan een uiteinde, drie of vier driehoekige
inkepingen gesneden zijn zodat er drie of vier sneden ontstaan. Sommige
splijthoutjes hebben drie inkepingen aan een uiteinde en vier aan het
ander. De mandenmaker neemt de teen in zijn linkerhand en splijt er het
uiteinde van over 5-10 cm met zijn krommes. Daarna duwt hij de sneden van
het splijthoutje in de spleten zodat de teen over de hele lengte open gaat.
Elk stuk heeft een driehoekige doorsnee. Wanneer platte banden bekomen
moeten worden, wordt het splijthoutje niet gebruikt. De mandenmaker snijdt
dan de twijg in en buigt ze op zijn knie om er een stuk van los te maken
(bv. met hazelaar, Corylus avellanus) (4). De hoepelmaker splijt meestal op
een stuk hout dat in zijn bank steekt (zie hoepelmakersdissel),...