outil
Tarière (f.)
La tarière (1) est un outil à main pour percer des trous, composé d'une
manivelle et un foret ou une mèche. Le tabouret de 20 à 50 cm de long (voir
tarrière à moyeu et tarrière à pompe) est en bois, parfois en métal. La
tarière est utilisée par de nombreux artisans de bois, surtout menuisiers;
d'où les nombreux noms. Voir aussi tarière de poitrine, vrille, vrille à
sonnette, cuillère de sabotier, bondonnière, amorçoir, gibelet. (1) In het
Frans vindt men ook esseret en rouanne voor een lange avegaar; quillier
(ook quille?) voor de boor die voor de naafboor gebruikt wordt (N.L.I.);
barroir (ook vrille à barrer: MAIGNE: 84) voor de lange avegaar om de gaten
te boren voor de houten nagels die het dwarsstuk op de bodem van een ton
bevestigen. Daar de kuiper aan de andere kant van de ton staat om die gaten
te boren, moet de avegaar langer zijn dan de middellijn van de ton. Voor
BRUNET 1925: 69 is de losset een kleine avegaar die de vilebrequin
vervangt. FELIBIEN: 748 en AUBIN: s.v. tarière,...