De overzijschaaf dient, zoals de overzijboorschaaf, tot het verbreden van een (klooster)sponning. Het is een smalle schaaf met meestal een wigvormige doorsnede, waarvan de bijna vertikaal staande beitel niet onderaan maar slechts op de zijde scherp is. Om de richting van de vezels te kunnen volgen, heeft de vakman een overzijschaaf met de snede links van het blok en een met de snede rechts.
De Japanse overzijschaaf (1) dient om de zijkanten van de smalle groeven, geschaafd met de Japanse enbreveerschaaf (2), af te werken, alsook om de hoeken van zwaluwstaartverbindingen uit te schaven. Door aanpassing van de beitel, die uitloopt in een scherpe punt en tevens versmalt naar de snede toe, kan je schaafkrullen van verschillende dikte bekomen. Het punt van de beitel komt gelijk of steekt een beetje uit het houten blok om een mooie afgewerkte hoek te verkrijgen.
De Japanse schrijnwerker gebruikt een ander model overzijschaaf (3) als hij de zijkanten van brede groeven wil afwerken. De zool van dat model is breder dan het vorige. Hierdoor is de beitel breder en kan men, naast de zijkanten, ook de onderzijde van de groef afwerken. Sommige modellen hebben een opening tegenover de snede waar de schaafkrullen uitkomen, andere hebben een opening aan de bovenzijde van het blok. [MOT]
(1) Hifukura kanna of pointed side-shaving plane (ODATE: 110).
(2) ODATE: 109, noemt dit motoichi-shakuri-kanna of fenced plow plane.
(3) Waki tori kanna of side-shaving plane (ODATE: 111).