De snoeischaar dient om heesters en wijnstokken te snoeien, om bloemen te plukken enz. Thans vervangt ze meestal het snoeimes.
Ze wordt door de mandenmaker vaak gebruikt in plaats van het krommes om de tenen door te knippen.
Het handwerktuig bestaat uit twee hefbomen van de eerste soort, die rond een op ca. een derde van hun lengte geplaatste spil draaien. De armen van ca. 15 cm zijn recht of enigszins naar buiten gebogen. Om het werktuig toe te houden wanneer het niet gebruikt wordt, is een metalen haak of een lederen ring op het uiteinde van een arm bevestigd; op recente modellen zijn die soms vervangen door een pal naast de draaispil. Tijdens het werk springt de schaar open dank zij een veer.
De twee gebogen bladen van ca. 5 cm liggen in hetzelfde vlak als de armen (vgl. doornhaagschaar). Een ervan is thans doorgaans dik en stomp; de tuinier moet er steeds voor zorgen dat het snijdend blad aan de zijde van de stam is om een gladde snede te bekomen. Op sommige recente modellen maakt een inkeping in één van de bladen het mogelijk dunne ijzerdraad door te knippen.
Er bestaan ook snoeischaren waarvan één kaak een klein aambeeld vormt. In plaats van te snijden komt het bovenste blad op een vingerdik aambeeld terecht waarop de tak ligt. Dat model is vooral geschikt om harde, dode takken en stengels weg te snoeien.
Beoefenaars van bonsaï en ikebana (Japanse bloemschikkunst), gebruiken een Japanse snoeischaar met brede, korte (ca. 4,5 cm) bladen en grote ogen (ca. 10 cm), waar de vier vingers in kunnen.