Met een bonensnijder snijdt men bonen in reepjes.
Meestal bestaat hij uit een snijschijf (ca. 10-20 cm doorsnede), met daarin verscheidene langwerpige gleuven waar mesjes aan bevestigd zijn, die met een draaizwengel in beweging gebracht wordt. Langszij bevinden er zich één of meerdere trechtertjes waar de bonen één voor één ingestoken worden, terwijl men aan de zwengel draait. De schijf zit verticaal in een houten of metalen ombouw op voetjes; er bestaan ook modellen voorzien van een zuignap of die aan de tafelrand kunnen vastgeklemd worden.
Soms bestaat het werkend deel uit een reeks snijwieltjes (ca. 5-6 cm doorsnede) (zie ook snijroller (groente-)) die met een zwengel in beweging worden gebracht. De bonen gaan er via het vultrechtertje in en komen er als lange dunne reepjes uit.
Voor kleinere hoeveelheden kan men ook gebruik maken van een bonensnijder die men in de hand houdt. Vooreerst worden de uiteinden van de boon verwijderd met een mesje dat zich aan het uiteinde van het geheel bevindt. De boon wordt dan in een trechter met verende arm, die zich aan de dikte van de boon aanpast, geduwd. Aan beide zijden ervan bevinden zich mesjes die de draad van de boon afsnijd vlak voor ze wordt verdeeld door gleuven met vier mesjes. Eens ze in reepjes door het werkend deel komt kan men ze vastgrijpen en ze er verder doortrekken.
Zie ook bonenmes. [MOT]