Werktuig (ca. 20 – 43 cm) gebruikt door de boekbinder om de sneden van het boekblok na het beitsen, marmeren of vergulden glad te strijken. De gedroogde sneden worden in de was gezet (1). Vervolgens wordt met de bruineertand in de breedte over de gehele snede gestreken om een glans te bekomen (2).
Het kan ook worden gebruikt voor het delicate werk op de met leer beklede platten van het boek (zie ook bruineerijzer). Met de grote modellen wordt vanuit de schouder gewerkt.
Het werkend deel bestaat uit geslepen agaat of hematiet (3), staal of soms vuursteen in een metalen kraag en gemonteerd op een houten handvat. Het kan plat trapeziumvormig (ca. 3 – 4 cm), puntvormig of tandvormig (4) zijn. Deze laatste worden meestal gebruikt op het gebogen voor- of frontsnede van het boekblok. [MOT]
(1) "Met een waslap, een zachte flanellen of wollen lap, bestreken met gele was." (DUYVEWAARDT: 8). Volgens CHANAT: 165 met een velletje papier, zoals gebruikt bij het vergulden, waarbij de zijde die op de snede rust, is ingestreken met was. Met verwarmde bruineertanden van verschillende vormen wordt er dan over het papiertje gestreken.
(2) Volgens CHANAT: 165 met verschillende bruineertanden en van ruw naar steeds zachtere om een egale glans te bekomen. Ook het vermijden van vetten resulteert in een mooi resultaat.
(3) Ook wel bloedsteen genoemd.
(4) Vroeger ook van een beren-, wolfs- of hondstand. ( WNT: s.v. bruineeren)