De fitter hanteert de buigveer bij het maken van bochten en het buigen van ronde pijpen en buizen, om knikken en oneffenheden te voorkomen. Het gaat om een stalen spiraalveer waarvan de windingen zeer nauw aansluiten en één of beide uiteindes tot een (trek)oog zijn gedraaid. De lengte en diameter van de buigveer moeten nauw aansluiten op die van de te bewerken buis. Het gaat vooral om dunwandige pijpen in bv. zacht koper, zink, plastic. Soms moet men deze plaatselijk verhitten (1).
Bij interne buigveren wordt de buigveer in de pijp geschoven, bij externe buigveren wordt ze rond de pijp geschoven. Om een interne buigveer krachtig uit een pijp te kunnen trekken, kan er een touw of staaf aan het oog bevestigd worden (2). [MOT]
(1) A. HELING, Installatie technieken. Gereedschappen: Culemborg, 1985, 94-95.
(2) JACKSON & DAY: 271.
MOT V 2005.0337
CHARLENT H., Traité pratique de plomberie et d'installation sanitaire, Paris, 1949: 250.
GRAHAM F. & EMERY T., Audels plumbers and steam fitters guide #1, New York, 1947: 1,425-1,426.