De schilschop dient om enkele stroken bast en de takjes van gevelde naaldbomen af te steken. Het handwerktuig heeft een metalen blad (ca. 15/20/30 cm) waarvan een zijde recht en scherp is en de andere, halfrond, in een in hetzelfde vlak liggende dille eindigt. In de dille steekt een D-schacht (1), een knopschacht (2), een L-schacht (3) of een schacht waarvan het uiteinde in een van een dille voorziene metalen bol van ca. 1 kg steekt. Deze bol maakt het werktuig zwaarder en geeft een beter houvast. De schacht is ongeveer één meter lang (4).
De boom ligt op de grond, de houthakker legt de snede op de stam, aan de dikke kant, neemt het handvat of de bol in zijn rechterhand, de schacht in zijn linker en duwt het werktuig naar voor.
De schilschop is te onderscheiden van het groot blekijzer en van de snoeibeitel.
Het eerste heeft een stomp en veel minder breed blad. Zijn hanteerwijze is verschillend: de schilschop glijdt over de stam in de lengte richting, het blekijzer wordt zijdelings tussen hout en bast geduwd. De snoeibeitel heeft een korter en minder breed blad op een veel langere schacht. [MOT]
(1) BOGGE: 58.
(2) MÜLLER-THOMAS: 28.
(3) STADLER: 260.
(4) Soms is de schilschop uit een afgedankte spade gemaakt. De steel wordt dan ook soms opnieuw gebruikt (FORBES 1961: 16. 14).
Schilschop MOT V 2013.0114