Aker zie emmer.
Aquifer zie watervoerende laag.
Artesische put
Watervoerende lagen die voorkomen tussen twee slecht doorlatende lagen staan onder druk (ze worden gespannen watervoerende lagen of spanningslagen genoemd). Indien men een put graaft tot de gespannen watervoerende laag en het water stijgt tot boven het maaiveld, spreekt men van een artesische put en artesisch water. Het verschil met een gewone waterput is dus dat het water van een artesische put uit zichzelf naar boven komt. (1)
Afbeelding: zie grondwater.
Arm zie pomparm, putzwengel.
As
Verschillende betekenissen. Onder andere onderdeel van de trommel van het windas: de as wordt gevormd door de angel van de draaikruk.
Astap
Tap waarop de trommel van een windas rust.
Afbeelding: zie windas.
Beschoeiing
Bekleding van de schacht om instorting. Afhankelijk van het materiaal vermindert de beschoeiing insijpeling van oppervlaktewater. De beschoeiing kan uit verschillende materialen bestaan, bijvoorbeeld vlechtwerk, metselwerk, betonring,...
Afbeelding: zie waterput.
Bodem
Het bovenste, losse deel van de aardkorst, dat de wortelzone omvat. (2)
Bornekan zie waterkruik.
Bornput zie waterput.
Bornputsikse zie putwip.
Borreput zie waterput.
Borrevat zie emmer.
Borstwering
Vorm van bovenbouw aangebracht voor de veiligheid.
Afbeelding: zie bovenbouw.
Bovenbouw
Gedeelte van een waterput dat boven de grond zichtbaar is, de bovenbouw van een waterput. De putrand en de putmond zijn er een onderdelen van. De bovenbouw dient onder andere voor de veiligheid zodat men niet in de put kan vallen en om te vermijden dat er oppervlaktewater het putwater kan vervuilen. De bovenbouw kan in verschillende materialen opgetrokken zijn en kan rond, vierkantig,... zijn. Een borstwering is een vorm van bovenbouw, een putkevie behoort tot de bovenbouw.
Andere benamingen: putkap (Haspengouw) (3), (put)keef (4), (put)kuip, putstel, putstelling.
Draaier zie draaikruk.
Draaikruk
Onderdeel van het windas. Het dient om een draaiende beweging over te brengen op de trommel. De angel van de draaikruk steekt in de trommel van het windas en is meestal vierkantig of heeft hakkels (kerven in ijzer) om niet dol te draaien. Het ander uiteinde van de draaikruk is gebogen of geknikt. (5)
Andere benamingen: draaier (6), kruk, slinger, zwengel.
Afbeelding: zie windas.
Duim
Met een duim wordt de putzwengel aan de bovenbouw vastgemaakt; soms wordt daarvoor een hoefijzer gebruikt. De draaikruk van een windas wordt wel eens aan een duim vastgelegd met een ketting.
Emmer
Dient onder andere om water te verplaatsen of te bewaren. (7) Vroeger meestal vervaardigd uit houten duigen bijeengehouden door hoepels, later ook van metaal.
Aker wordt volgens WNT gebruikt in Holland, Friesland en West-Vlaanderen om een koperen of ijzeren emmertje aan te duiden dat men met behulp van een ketting of touw gebruikt om water te putten. (8)
Soorten: aker, borrevat (houten wateremmer), putemmer, putketel.
Emmerdreg
Werktuig dat bestaat uit een drie- of vierarmig werpanker (ca. 20cm breed; ca. 20cm hoog) aan een lang touw en waarmee een in de waterput gevallen emmer uit het water gehaald kan worden.
Freatisch grondwater
Het eerste grondwater dat je tegen komt als je een gat in de grond graaft. (9) Waterputten worden vaak gevoed door freatisch grondwater.
Zie ook: waterput.
Afbeelding: zie grondwater.
Freatisch watervoerende laag
De bovenste watervoerende laag die rechtstreeks onder het oppervlak ligt zonder ondoorlatende laag er bovenop. De voeding gebeurt hier rechtstreeks door insijpelend water. In Vlaanderen kunnen ze 2 meter tot 400 meter dik zijn. (10)
Zie ook: freatisch grondwater.
Afbeelding: zie grondwater.
Gaffel zie vork.
Gavel zie vork.
Grondwater
Al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde bodem bevindt en dat in direct contact met de bodem of de ondergrond staat. (11)
Grondwatertafel
Het scheidingsvlak tussen de onverzadigde zone en de verzadigde zone, waar al de openingen in de bodem volledig gevuld zijn met water. Afhankelijk van de seizoenen kan de hoogte van de grondwatertafel verschillen. (12)
Afbeelding: zie grondwater.
Grondwaterwinning
Alle putten, opvangplaatsen, draineerinrichtingen, bronbemalingen en over het algemeen alle werken en installaties die tot doel of tot gevolg hebben grondwater op te vangen met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uivloeiingspunt en het tijdelijk of bestendig verlagen van de grondwatertafel ingevolge grondwerken. (13)
Handspaken
Onderdeel van een windas of kaapstander. Elk der hefbomen die in de daarvoor bestemde openingen in de trommel of de spil van een windas of kaapstander worden gestoken om deze rond te draaien. (14) Een grote kaapstander kan aangedreven worden door een rosmolen en gebruikt worden in mijnen en misschien voor het ophalen van water in hoger gelegen kastelen of dorpen.
Andere benamingen: boom.
Hefboom zie putzwengel.
Hijsblok zie katrol.
Hydraulische ram zie waterram.
Jakobsladder
Ophaalwijze. Riem, touw of ketting zonder einde waaraan bakjes zijn bevestigd. Boven de waterput draait de riem, het touw of de ketting rond een schijf; onderaan hangen ze los of draaien ze ook rond een schijf.
Andere benamingen: noria.
Kaapstander
Hijstoestel, dat volgens het principe van het windas werkt, maar met verticale trommel of spil. De kaapstander wordt met behulp van handspaken in beweging gebracht.
Katrol
Ophaalwijze. Om water op te halen wordt vaak gebruik gemaakt van een vast katrol. Het puttouw of de putketting loopt over de schijf. Aan het ene uiteinde ervan hangt de emmer. Het ander part wordt ingehaald of gevierd. Soms wordt ook aan het ander uiteinde een emmer gehangen, die als tegengewicht werkt. In plaats van een schijf wordt soms gebruik gemaakt van een stuk rond hout.
Andere benamingen: (hijs)blok.
Keef zie bovenbouw.
Kettingmolen
Ophaalwijze. Pomp bestaande uit een ronde buis waarin een ketting zonder einde loopt, waaraan bolletjes of schijven bevestigd zijn. De bolletjes of schijven voeren het water mee door de buis. Boven de waterput draait de ketting rond een schijf, soms hangt ze onderaan los of draait ze ook rond een schijf.
Kram
Onderdeel van het windas. U-vormig staafje, aan beide uiteinden puntvormig dat in de trommel van het windas gedreven wordt. Het zo gevormde oog dient om de putketting te bevestigen. Op deze wijze draait de putketting niet dol rond de trommel van het windas. (15)
Afbeelding: zie windas.
Kruk zie draaikruk.
Kuilwand zie putwand.
Kuip zie bovenbouw.
Maaiveld
Het grondoppervlak, het niveau waarop we lopen. (16)
Afbeelding: zie grondwater, waterput.
Maaiveldhoogte
De aanduiding voor de hoogte van het grondoppervlak. Wordt vaak opgegeven ten opzichte van een nationaal nulniveau, in België het TAW. (17)
Mast zie vork.
Mik zie vork.
Noria zie jakobsladder.
Ondergrond
Het gedeelte van de aardkorst dat onder de bodem gelegen is. (18)
Ophaalwijze
De manier om water uit een put op te halen. Er bestaan verschillende ophaalwijzen. Bij ons zijn de meest gebruikte manieren de katrol, het windas, de putwip en de pomp.
Pal en palrad
Onderdeel van het windas. De pal valt tussen de tanden van het tandrad en belet het terugdraaien van de trommel. Komt weinig of niet voor op het windas van de waterput, soms op het windas van de putgraver.
Afbeelding: zie windas.
Petgeerd zie putstok.
Petsjoel zie vork.
Pomp
Werktuig voor het verplaatsen van vloeistoffen of gassen. Boven een waterput is het een ophaalwijze om water op te halen.
Een zuigpomp wordt gevormd door een cilinder waarin een mechanisch of elektrisch aangedreven zuiger op en neer wordt bewogen om zo water te verplaatsen.
Pomparm
Onderdeel van de pomp die toelaat de zuiger op een neer te bewegen.
Andere benamingen: pompslinger, zwengel.
Pottenrad
Ophaalwijze vergelijkbaar met de jakobsladder. Rad waaraan bakjes zijn bevestigd. Daar het een rad is, kan het enkel gebruikt worden voor ondiepe waterputten of voor een stroom.
Put zie putwater, waterput.
Putafdekking
Onderdeel van de bovenbouw. De constructie waarmee een waterput wordt afgedekt. De afdekking kan verschillende vormen aannemen: een putdeksel (al dan niet ter hoogte van het maaiveld), een bolvormig gewelfje waarbij in de kruin de putmond wordt aangebracht, enz. (19)
Putbodem
Vlak dat de onderkant van de waterput vormt.
Afbeelding: zie waterput.
Putborn zie waterput.
Putdeksel
Onderdeel van de bovenbouw, soort putafdekking. Deksel boven de waterput, al dan niet ter hoogte van het maaiveld. Wordt aangebracht om te voorkomen dat iets of iemand in de waterput valt.
Andere benamingen: putscheel (20).
Zie ook: bovenbouw, putafdekking.
Put delven zie put graven.
Putdelver zie putgraver.
Putdiameter
Binnendiameter van de schacht van de waterput. De diameter kan verschillend zijn ter hoogte van de putbodem, het maaiveld en de putmond.
Putdiepte
Diepte van de waterput gemeten van het maaiveld tot de putbodem.
Putgeerd zie putwip, putstok.
Putgetuig
Verouderde term voor gereedschap dat men bij het putten gebruikt. (21)
Put graven
Het graven van een waterput met als doel grondwater te winnen. Een put kan ook geboord worden.
Andere benamingen: put delven, put leggen (22).
Putgraver
Iemands wiens beroep het is putten te graven.
Andere benamingen: Putdelver, putmaker, putpeiler.
Puthaak
Onderdeel van verschillende ophaalwijzen. Hieraan wordt de emmer bevestigd. De haak kan verschillende vormen aannemen: een veerhaak (met sluitende veer om het hengsel van de emmer in vast te hechten en te voorkomen dat het lost, vaak bij het windas), een varkensstaart (vaak bij de putwip), een karabijnhaak,...
Puthacht zie putketting.
Puthuis(je)
Gesloten of halfgesloten dakgestel boven een put. (23)
Putkap zie bovenbouw.
Putkeef zie bovenbouw.
Putketel zie emmer.
Putketen zie putketting.
Putketting
Ketting waaraan de emmer wordt neergelaten en opgehesen. De putketting is aanwezig bij verschillende ophaalwijzen. (24) Puthacht wordt in de Kempen gebruikt. (25)
Andere benamingen: puthacht, putketen.
Zie ook: puttouw.
Afbeelding: Zie puthaak.
Putkevie
Behoort tot de bovenbouw. Gedecoreerd smeedijzeren hek boven een putopening aangebracht ter versiering. (26)
Putkoord zie puttouw.
Putkrans zie zinkring.
Putkuip zie bovenbouw.
Put leggen zie put graven.
Putligger zie putzwengel.
Putmaker zie putgraver.
Putmond
Opening van een waterput waarrond de putrand is opgetrokken. (27) De putmond kan rond of vierkant zijn en is al dan niet met een putrand afgewerkt.
Afbeelding: zie bovenbouw.
Putpeiler zie putgraver.
Putrad zie windas, zinkring.
Putrand
Onderdeel van de bovenbouw. De bovenste kant van een waterput. De putrand vormt de aflijning van de putmond. Een putrand is ook de gietijzeren rand op de mond van een put waarop een gietijzeren deksel rust. (28)
Afbeelding: zie bovenbouw.
Putring
Betonnen ring waarmee een waterput beschoeid kan zijn.
Andere betekenis: zie zinkring.
Putsteen
Bakstenen die taps toelopen, terwijl de breedste kop, soms ook de smalste kop, over de breedte licht gebogen is. Dankzij de lichte ronding kan men cirkelvormig en in gesloten rij de wand van de waterput metsen.
Putsteiger zie vork, putzwengel.
Putstel zie bovenbouw.
Putstelling zie bovenbouw.
Putstok
Onderdeel van de putwip. Een lange houten stok (soms ook wel een touw of ketting) die de put ingaat. De putstok is verbonden aan de putzwengel door middel van een ring of wartel met een kram aan de zwengel gehecht, vervolgens een ketting met enkele schakels vastgehecht aan de putstok door middel van een dille of door middel van een ring rondom de putstok vastgehecht met een pen. Aan het andere uiteinde van de putstok is een metalen puthaak gehecht waaraan men een emmer hangt om water te putten. (29)
Andere benamingen: petgeerd (30), putgeerd (Noord-Oosten van Brabant en Limburg) (31), puthaak, roede, roei, schepstok, zwengel.
Afbeelding: zie putwip.
Putteborn zie waterput.
Putteborre zie waterput.
Puttenbatterij
Een rij waterputten in serie gebruikt voor grondwaterwinning. (32)
Puttouw
Touw waaraan een emmer hangt om water te putten.
Andere benamingen: putkoord.
Zie ook: putketting.
Putwand
Wand van de waterput die vaak beschoeid is.
Andere benamingen: kuilwand.
Afbeelding: waterput.
Putwater
Al dan niet drinkbaar grondwater opgehaald uit een waterput. Het putwater kan verschillende doelen hebben: wassen, koken, drinken,... Het putwater kan getest worden op drinkbaarheid.
Putwiel zie zinkring.
Putwip
Ophaalwijze om water te putten met gebruik van het principe van de hefboom. Opgebouwd uit drie hoofdbestanddelen: de vork, putzwengel en putstok waaraan een emmer bevestigd is. (33)
Andere benamingen: haal (34), putgalg (35), putgeerd (in Limburg en Nederland) (36), sjadoef (Arabische term) (37), (bornput)sikse, snebbe (volgens Spinnael gebruikt in de streek rond Humbeek) (38).
Putzwengel
Onderdeel van een putwip. Het hefboomgedeelte dat een op- en neergaande beweging kan uitvoeren. In de putzwengel wordt een inkeping voorzien, waar deze op de vork steunt. Aan het ene uiteinde is er een tegengewicht aanwezig. Aan het andere uiteinde is de putstok die de put in gaat bevestigd door middel van een ring of wartel met kram, een ketting met enkele schakels en een dille of ring met pen.
Andere benamingen: arm, putligger (39), putsikse (Hageland en Antwerpen) (40), putsteiger, putzwikkel, putzwing, staak, wip, zwemmer, zwengel, zwengelboom (41), zwingel (42), zwiksie.
Andere betekenis: zie putstok.
Afbeelding: Zie putwip.
Putzwikkel zie putzwengel.
Putzwing zie putzwengel.
Roede zie putstok.
Roei zie putstok.
Rustpaal
In heel uitzonderlijke gevallen is de vork van een steun voorzien om de putzwengel op te vangen moest de putstok worden gelost. (43)
Schacht
De opening van de put begrensd door de al dan niet beschoeide putwand en reikende van de putbodem tot de putmond. Het verlengde van de schacht boven het maaiveld maakt deel uit van de bovenbouw.
Afbeelding: zie waterput.
Sikse zie putwip.
Sjadoef zie putwip.
Slinger zie draaikruk.
Staak zie vork, putzwengel.
Steenput zie waterput.
Stijl zie vork.
Stok zie vork.
Stokemmer
Ophaalwijze. Emmer bevestigd aan een lange houten steel. Met de stokemmer wordt water uit een waterput of een sloot opgehaald.
Streef
Onderdeel van de putwip. Balken ter ondersteuning van de vork om deze recht te houden. (44)
Andere benamingen: afzet.
TAW
Staat voor Tweede Algemene Waterpassing. De referentiehoogte waartegenover hoogtemetingen in België worden uitgedrukt. Een TAW-hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagwater te Oostende. (45)
Tegengewicht
Onderdeel van de putzwengel van de putwip. Tegengewicht voor de putstok met emmer.
Afbeelding: zie putwip.
Trommel
Onderdeel van het windas waar het touw of de ketting rond opgewonden wordt en die vaak door middel van een draaikruk gedraaid wordt. De volle trommel wordt soms vervangen door een haspel. De trommel van een treerad wordt door middel van een rad in beweging gebracht.
Afbeelding: zie windas.
Vork
Onderdeel van de putwip. Op de vork rust de putzwengel. Soms wordt hij ondersteund door middel van streven. De vork kan bestaan uit een van nature gevorkt stuk hout of uit een paal (hout, metaal of beton) waaraan men een vork heeft gemaakt door middel van houten of metalen benen.
Andere benamingen: gaffel, mast, (put)mik, petsjoel (46), , putsteiger, staak, stijl, stok.
Afbeelding: zie putwip.
Wartel
Draaibare schalm of haak in of op het eind van een ketting die torsie vermijdt.
Wateremmer zie emmer.
Waterkruik
Kan of kruik die onder andere dient om water te halen. (47)
Andere benamingen: Bornekan.
Waterpeil
Hoogte van het water, in een waterput gemeten van de putbodem tot de oppervlakte van het water.
Waterput
De waterput is een put die men in de bodem graaft of boort om grondwater te verzamelen (in tegenstelling tot een regenwaterput die hemelwater opvangt). De put reikt minstens tot het freatische grondwater. De waterput bestaat uit een ondergronds en een bovengrondse gedeelte en een ophaalmiddel. Het bovengrondse deel wordt "bovenbouw" genoemd. Het ondergrondse gedeelte "schacht". De vorm van de schacht van de put kan rond, ovaal, vierkant of rechthoekig zijn. De breedte en diepte van waterputten kunnen variëren.
Andere benamingen: bornput, borreput, putborn, putteborn, putteborre.
Zie ook: artesische put.
Water putten
Water ophalen uit een waterput. Dit kan door middel van verschillende ophaalwijzen.
Zie ook: ophaalwijze.
Waterputter/Waterputster
Iemand die water put en (aan)draagt. (48)
Waterram
Ophaalwijze. Een waterram is een manier om water op een bepaalde afstand te brengen en/of tot een bepaalde hoogte te stuwen door middel van druk.
Andere benamingen: hydraulische ram.
Watervoerende laag
Geologische laag die voldoende poreus en doorlatend is voor een belangrijke grondwaterstroming of voor onttrekking van een aanzienlijke hoeveelheid water. (49)
Andere benamingen: aquifer.
Zie ook:freatisch watervoerende laag.
Afbeelding: zie grondwater.
Wel zie windas.
Windas
Ophaalwijze. De algemene term voor een werktuig of instrument om een last verticaal, soms horizontaal, te verplaatsen. De horizontaal geplaatste trommel doet men door middel van een draaikruk of handspaken om zijn as draaien om een koord of ketting op te winden en op de daaraan bevestigde emmer trekkracht uit te oefenen.
Andere benamingen: putrad (50), putrol (Brabant en Antwerpen) (51), wel (52), winde (53).
Zie ook: kaapstander.
Winde zie windas.
Zinkput
Gemetselde put die men door ontgraving doet zinken, telkens nadat een gedeelte opgemetseld is. (54)
Zinkring
Ring of kader in hout, ijzer of beton gebruikt om onder de fundering van een waterput te leggen. Aangezien de zinkring wordt ingegraven, wordt hij van een scherpe kant voorzien zodat hij gemakkelijk kan zakken. Volgens WNT is een putrad in hout, een putring in hout, ijzer of beton. Een waterput die op deze wijze gemaakt is, is een zinkput.
Soms werd hier een karrewiel voor gebruikt.
Andere benamingen: putrad (Zuid-Nederland, Brabant en Antwerpen), putkrans (55), putring, putwiel (Zuidelijk-Nederland).
Zwemmer zie putstok, putzwengel.
Zwengel zie draaikruk, pomparm, putstok, putzwengel.
Zwengelboom zie putwip, putzwengel.
Zwiksie zie putzwengel.
Zwingel zie putzwengel.
(56) (57)
Voetnoten
(1) Vlaamse Milieumaatschappij (samensteller), Grondwaterbeheer in Vlaanderen. Het onzichtbare water doorgrond, Aalst, 2006, p. 9; Wat is dat? 350 trefwoorden, 700 verklaringen, 1973.
(2) Grondwaterdecreet + bijlage(en). Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, p. 1.
(3) WNT, XII (2), p. 4968.
(4) WNT, XII (2), p. 4968.
(5) WNT, VIII (1), p. 471.
(6) J. Weyns, “Onze Kempische bornputten”, ’t Zwaantje II, Volksalmanak voor het Land van Heist (1951), p. 39-68.
(7) WNT, XXIV, p. 1803; J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de Eerste Wereldoorlog, Beerzel, 1974, vol. 2, p. 514.
(8) WNT II (1-2), p. 14.
(9) http://www.watervragen.nl/water-abc/freatisch-grondwater.html
(10) http://nl.wikipedia.org/wiki/Watervoerende_lagen
(11) Vlaamse Milieumaatschappij (samensteller), Grondwaterbeheer in Vlaanderen. Het onzichtbare water doorgrond, Aalst, 2006, p. 9; Grondwaterdecreet + bijlage(en). Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, p. 1.
(12) Vlaamse Milieumaatschappij (samensteller), Grondwaterbeheer in Vlaanderen. Het onzichtbare water doorgrond, Aalst, 2006, p. 9.
(13) Grondwaterdecreet + bijlage(en). Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, p. 1.
(14) WNT, XXVI, p. 898.
(15) WNT, VIII (1), p. 78.
(16) http://nl.wikipedia.org/wiki/Maaiveld
(17) http://nl.wikipedia.org/wiki/Maaiveld
(18) Grondwaterdecreet + bijlage(en). Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, p. 1.
(19) WNT; L. Zwiers, Bouwkundig woordenboek bevattende de beknopte verklaring van technische woorden en termen, betrekking hebbende op de bouwkunde, in ruimen zin genomen, Amsterdam, s.d., vol. 2, p. 245.
(20) WNT, XII (2), p. 4970.
(21) WNT XII (2), p. 4967.
(22) J. Weyns, “Onze Kempische bornputten”, ’t Zwaantje II, Volksalmanak voor het Land van Heist (1951), p. 39-68.
(23) WNT XII (2), p. 4967.
(24) WNT, XII (2), p. 4967.
(25) WNT, XII (2), p. 4967.
(26) WNT, XII (2), p. 4967-4968.
(27) WNT, XII (2), p. 4968.
(28) WNT, XII (2), p. 4969.
(29) WNT; J. Weyns, “Onze Kempische bornputten”, ’t Zwaantje II, Volksalmanak voor het Land van Heist (1951), p. 39-68; L. Zwiers, Bouwkundig woordenboek bevattende de beknopte verklaring van technische woorden en termen, betrekking hebbende op de bouwkunde, in ruimen zin genomen, Amsterdam, s.d., vol. 2, p. 245.
(30) J. Weyns, Vlaamse hoeven, vorm en sfeer, Lier, 1967, p. 13.
(31) WNT XII (2), p. 4966.
(32) WNT, XII (2), p. 4964.
(33) L. Zwiers, Bouwkundig woordenboek bevattende de beknopte verklaring van technische woorden en termen, betrekking hebbende op de bouwkunde, in ruimen zin genomen, Amsterdam, s.d., vol. 2, p. 245.
(34) E.J. Haslinghuis, H. Janse, Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden, 1997 (derde druk), p. 367.
(35) E.J. Haslinghuis, H. Janse, Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden, 1997 (derde druk), p. 367.
(36) WNT XII (2), p. 4966.
(37) J. Needham, W. Ling, Science and Civilisation in China. Vol. 4. Physics and Physical Technology. Part II. Mechanical Engineering, Cambridge, 1985, p. 332.
(38) H. Spinnael, Humbeek. Vroeger en nu, Kapelle-op-den-Bos, 1967, p. 166.
(39) WNT, XII (2), p. 4968.
(40) WNT, XII (2), p. 4970.
(41) . Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de Eerste Wereldoorlog, Beerzel, 1974, vol. 2, p. 495.
(42) J. Weyns, Vlaamse hoeven, vorm en sfeer, Lier, 1967, p. 13.
(43) J. Weyns, “Onze Kempische bornputten”, ’t Zwaantje II, Volksalmanak voor het Land van Heist (1951), p. 39-68.
(44) J. Weyns, Vlaamse hoeven, vorm en sfeer, Lier, 1967, p. 13.
(45) http://nl.wikipedia.org/wiki/TAW
(46) J. Weyns, Vlaamse hoeven, vorm en sfeer, Lier, 1967, p. 13.
(47) J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de Eerste Wereldoorlog, Beerzel, 1974, vol. 2, p. 496.
(48) Van Dale.
(49) Vlaamse Milieumaatschappij (samensteller), Grondwaterbeheer in Vlaanderen. Het onzichtbare water doorgrond, Aalst, 2006, p. 9.
(50) WNT, XII (2), p. 4969.
(51) WNT, XII (2), p. 4970.
(52) J. Weyns, “Onze Kempische bornputten”, ’t Zwaantje II, Volksalmanak voor het Land van Heist (1951), p. 39-68.
(53) WNT, XXVI, p. 915.
(54) Van Dale.
(55) WNT, XII (2), p. 4968-4971; L. Zwiers, Bouwkundig woordenboek bevattende de beknopte verklaring van technische woorden en termen, betrekking hebbende op de bouwkunde, in ruimen zin genomen, Amsterdam, s.d., vol. 2, p. 245-246.
(56) WNT XII (2), p. 4968.
(57) WNT, VI, p. 134.