De boomstam rust op twee schragen op een comfortabele werkhoogte van ongeveer 80-100 cm en is vastgemaakt met een woelhout en kettingen. De schragen worden zo horizontaal mogelijk geplaatst, want het pompboren gebeurt vaak op oneffen ondergrond.
Het lange boorijzer rust op een verstelbare houten bok, die men regelmatig met de boor mee moet verplaatsen. Wij kozen voor een driepotig model dat steviger staat dan vierpotige schragen die vervormen bij het draaien of terugtrekken van de boor. Op oude tekeningen zie je heel wat variaties op deze opstelling, zoals een derde schraag of andere zelfgemaakte constructies waarop het boorijzer rust. Essentieel is dat de bok een verstelbare inrichting heeft die het boorijzer op de juiste hoogte houdt. Hier is het een ijzeren pin waarop het boorijzer rust, die men in een reeks gaten op verschillende hoogten kan steken.
Voor de uitlijning met koorden of lijnen moet je aan beide uiteinden van de stam het middelpunt bepalen met een schietlood en een winkelhaak. Daarna breng je een dubbele richtlat aan in het horizontale en verticale vlak, waartussen je twee metselkoorden spant parallel aan de middellijn van de stam. Zo kan je de positie van het boorijzer op het zicht controleren om in een zuivere, rechte lijn door de stam te boren. Onze ervaring leert dat je dit best geregeld controleert, gelet op de enorme krachten die op het boorijzer en op de bok worden uitgeoefend. Je kan ook gebruik maken van een smetlijn waarbij een rechte lijn wordt afgetekend op de stam met roet, houtskool of kleurstof zoals lammerzwart.
Elk boorijzer wordt aan een stevige houten kruk bevestigd met een wig. In collecties komen zowel tweearmige als vierarmige krukken voor. Luc Verachtert vervaardigde van elk model een stevige replica met metalen beslag. De lengte van de krukarmen is cruciaal. Tijdens het roteren, ervoeren we dat deze bij onze krukken nog een tiental centimeter langer hadden mogen zijn om de hefboomfunctie optimaal te benutten.
Het snijdend deel van de boorijzers dient men slechts weinig te bewerken. Hun efficiëntie komt vooral door hun intrinsieke geometrische vorm, die verder onderzoek waard is. Het smeedwerk is duidelijk doordacht vakmanschap. Aan de binnenkant wordt het snijdend deel van het boorijzer licht bewerkt met een vijltje. Pompboorder Oscar De Wagter beaamde tijdens zijn bezoek dat dit enkel aan de binnenkant gebeurde. Door licht bij te vijlen of met stift een merkteken aan te brengen, kan je ook controleren waar het boorijzer de stam exact snijdt en het meest wrijving veroorzaakt.
Om het lange boorijzer stabiel in het midden van de stam te houden voor de eerste boring, wordt eerst een gat van een tiental centimeter geboord en/of gebeiteld. Dit deed men meestal met een voorboor, maar het kan ook met een avegaar of een schrijnwerkersguts.
De eerste lange boor is een specifieke pomplepelboor met een diameter van 4 cm om de stam in de gehele lengte te doorboren. Ze snijdt vooraan dankzij een scherp neusje. De boorspaanders verzamelen zich in de ca. 25 cm lange lepelvorm. Dit model van neuslepelboor heeft vaak maar een kleine stang van een 10 à 15 cm, rechthoekig gesmeed met een gat, om te passen in een verlengstuk, waaraan het wordt bevestigd door een ijzeren pen of een bout. Soms is het boorijzer op een zeer lange stang gesmeed, zodat geen verlengstuk nodig is. Bij ons exemplaar vormen boorijzer en stang één geheel.
Dan start het eigenlijke boren. Telkens wordt de boor een kwartslag geroteerd en vult ze zich met houtkrullen. Na een tiental rotaties loopt de boor vol dus moet ze geregeld teruggetrokken worden. Tijdens ons experiment raakte de boor vaak volledig vast en moest ze met zeer veel handkracht en verdere kwart-rotaties van de kruk terugtrokken worden met behulp van drie à vier mensen. Eenmaal losgekomen, moet het achtergebleven, losse boorsel uit de holte geruimd worden door het boorijzer zonder veel kracht enkele keren in en uit de holte te draaien. Vooral in deze eerste fase zorgde dit voor oponthoud. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Misschien boorden we tegen de groeirichting van de houtvezels in, stootten we op kwasten, was de boom onevenwichtig gegroeid en zaten er draaiingen in de stam, zodat we buiten het hart van de stam aan het boren waren? Ook ervaring en finesse zal hier zeker in meespelen.
Na enkele uren boren, kon de stang niet meer dieper worden geduwd en draaiden we de stam 180° om aan het andere uiteinde op dezelfde manier naar het midden van de stam toe te boren. Dankzij het vakmanschap van onze houtbewerkers kwamen beide boorgaten in het midden vrij nauwkeurig op elkaar uit. Na een viertal uren is de hele stam 4 cm doorboord.
Het wijzigen van de opstelling houdt uiteraard een risico in. Als men voldoende vrije ruime heeft, volstaat het om gewoon de bok naar het andere eind van de stam te brengen en de opstelling te spiegelen. Als men voldoende lange boorstangen of verlengstukken tot 4,5 meter ter beschikking heeft, kan men ook in één richting doorboren.
De bestaande holte moet nu over de gehele lengte stelselmatig verruimd worden tot 5 à 6 cm met één of meerdere ruimers, schulpboren met een licht conische vorm. De geometrie van de boorijzers zorgt voor mooie eenvormige houtkrullen. De omwenteling vereist minder kracht dan in de eerste fase. Zo volstaat soms één persoon om de kruk te bedienen.
Deze pompboor heeft aan het uiteinde een karakteristieke haak met een dubbele functie. De haak neemt de houtkrullen mee uit het gat. Bovendien kan er een touw aan verbonden worden dat door het boorgat naar de andere kant van de stam leidt. Een derde persoon trekt aan dit touw om het schulpboorijzer sneller te doen vooruitgaan. Daarbij is een goede coördinatie met de bediener(s) van de kruk vereist. Bovendien moet het touw geregeld ontrold worden omdat het door de talrijke rotaties opkrult. Voor nog meer trekkracht bevestigden we het touw aan een tijdelijke constructie met een windas.
Het bovenste deel van de stam, dat deels boven de grond zal uitsteken, wordt nu verder geruimd over ca. 1,2 m om het pomplichaam te vormen, het mechanisme dat het water naar boven zuigt. Dit gebeurt met een korter, breder en sterk gebogen type schulpboorijzer met een korte gebogen stang. Zowel de vorm als het gebruik van deze boren komt sterk overeen met de naafboor van een wagenmaker.
Afhankelijk van het type pomp wordt telkens een bredere schulpboor bevestigd om het gat te ruimen van ca. 5 à 6 cm tot ca. 8 tot 10 cm. De grootste door ons aangetroffen pompschulpboren zijn tot 14 cm breed. Ze kunnen evenals de kleinere schulpboren, breder gemaakt worden door er aan de stompe zijde een gebogen metalen plaat van 0,5-1 cm dik op te bevestigen. In de volksmond spreekt men van een 'schelp'. Daartoe zijn aan de zijkant vaak twee gaten voorzien. Zo kan de vakman met één boorijzer twee gaten van verschillende diameter boren.
De overgang van het brede pomplichaam naar de smallere holte van het waterkanaal door de stam is licht conisch, zodat het pompslot hier stevig in kan worden vastgeslagen om geen water door te laten.