Om een brand te blussen, is water nodig. Ook daarvoor (zie het vorige spreekwoord) moest men water halen. Naast het huishoudelijk gebruik en het drenken van vee, was brandblussen nog een reden waarom water- en regenputten, vijvers en sloten vroeger van zo'n groot belang waren. Daarom hakte men in de winter, naast het huis, vaak een bijt, d.i. een opening in het ijs.
De letterlijke en figuurlijke betekenis van die zegswijze is duidelijk: te laat komen met een oplossing of met hulp.
"Beter één turf in de keuken dan duizend in het veenland"
"Die in 't veen zit, ziet op geen turfje"
"Turf naar de venen sturen"
"Geen turf hoog zijn"
"Drie turven hoog zijn"
"Als hij op een turf staat, kan hij over een kluit zien"
Naast hout werd vroeger als brandstof veel turf gebruikt, d.i. gedolven of gebaggerd veen. De blokken turf noemt men eveneens turven. Er werden ontzaglijke hoeveelheden turven vervaardigd. Wie "in 't veen zat", zag dan inderdaad niet "op een turfje" (waar veel is, kan iets gemist worden), want men moest echt "geen turf naar de venen sturen", dat was uiteraard belachelijk (vandaar de figuurlijke betekenis van "iets onnodigs doen"). Toch is "één turf in de keuken, beter dan duizend in het veenland": het is beter iets kleins te bezitten, dan op iets groots te rekenen.
De afmetingen van de turven verschillen maar het gaat altijd om kleine brokken, zo'n 30 x 15 x 10cm. Dat men daar dan kinderen (of kleine mensen) mee vergelijkt is geen wonder.
Tot laat in de 18de eeuw was houtskool de enige brandstof die men gebruikte bij het smelten van erts en het smeden van ijzer. Ook in huis speelde ze een belangrijke rol: in de zomer kookte men vaak op houtskool, en in de winter hield men er voeten (voetenwarmer), handen (handenwarmer) en bed (bedwarmer) lekker warm mee.
Die houtskool kon men kopen, maar men kon ze ook zelf bekomen. Als de bakoven warmgestookt werd om er brood in te bakken werden nadien de gloeiende kolen er uit gehaald, en in een doofpot gegoten. Zo'n pot, van gebakken aarde, koper of ook wel ijzer, had een deksel zodat er geen lucht in kon. Zo ontstond dan houtskool.
Men stopt dus iets in de doofpot om het te doven, figuurlijk om over de zaak niet meer te handelen.
"De room is er af"
"Hij is geschift"
"Hij geeft de room weg en laat de melk voor anderen"
Melk is een uitstekend voedsel. Ze kan evenwel niet lang bewaard worden. Daarom maakt de mens er ondermeer boter en kaas van. Hoewel men boter van volle melk kan maken, verkiest men vaak de room als grondstof. Vroeger liet men de melk in een melkteil staan en schepte men er na 24 en 36 uur de room af. In de 19de eeuw dacht de mens de ontromer uit, die het mogelijk maakte hetzelfde resultaat op enkele minuten te bekomen. Na het ontromen had men dus room, en ondermelk, die minder waard is omdat nagenoeg alle vetstoffen er uit zijn. "De room is er af" ("af" verwijst naar de oude methode) betekent dus "het beste is er af", "het meeste voordeel is er af", en daar zijn mensen die "altijd de room wegnemen, en de (onder)melk aan de anderen overlaten".
De zegswijze "Hij is geschift" vindt ook zijn oorsprong in de verdeling tussen room en ondermelk: figuurlijk betekent het dan: het beste (= het verstand) is er af, alleen het lichaam blijft over, dus "hij is niet goed wijs".
"Dat zal wel boteren"
"Het wilt tussen hen niet boteren"
Boteren heeft hier de betekenis van "tot boter worden".
Het kan gebeuren dat men lang karnt doch zonder resultaat, b.v. wanneer het te koud is. Dan wil de melk niet boteren. Bij uitbreiding zegt men "Dat zal wel boteren" wanneer men denkt dat iets zal lukken. "Het wil tussen hen niet boteren" zeg je van twee personen die met elkaar niet goed over de baan kunnen.
"Een vette gans bedruipt zichzelf"
"Zich kunnen bedruipen"
"Zelfbedruipend"
Om tijdens het braden of bakken niet aan te branden, moet vlees vaak met gesmolten vet begoten worden. Uit sommige soorten vlees (b.v. een gans, zoals in de eerste zegswijze) vloeit er reeds genoeg vet opdat ze gebraden kunnen worden zonder dat men er nog moet bijvoegen. Ze zijn zelfbedruipend.
In figuurlijk gebruik denkt men niet meer aan vet, maar wel aan geld. "Een vette gans bedruipt zichzelf" betekent dus "wie rijk is, heeft de hulp van anderen niet nodig". De twee volgende spreekwoorden betekenen: genoeg geld verdienen of opbrengen om zichzelf te kunnen redden.
"Als onzindelijke lui net worden, schuren zij de pan van buiten"
"Zo zwart als een pot"
"De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet"
Eeuwen werd op de open haard gekookt. Pannen en potten werden aan de buitenzijde dan ook zwart. Die buitenzijde werd doorgaans evenwel niet schoongemaakt omdat ze na gebruik onmiddellijk weer vuil wordt. Slechts de binnenzijde werd schoongeschuurd. Dat gebeurde vaak met de plant die paardestaart (Equisetum) heet, en die vrij ruw is.
"Als onzindelijke lui net worden, schuren zij de pan van buiten” wordt gezegd wanneer iemand een gebrek plots wil verbeteren en in het goede overdrijft. “De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet" wordt gezegd wanneer iemand een ander gebreken verwijt die hij zelf heeft.
"Als men weet wat vlees men in de kuip heeft, kan men er pekel van maken"
"Het vlees onder de pekel houden"
"Mijn vlees moet onder de pekel blijven, of het bederft"
"In de pekel zitten"
"Iemand in de pekel laten"
"Iemand uit de pekel helpen"
"Uit een olievat zal men geen wijn tappen"
"Het vat geeft uit wat het in heeft"
"Men kapt van vurenhout geen eiken spaanders"
Kuipen werden in het verleden veel gebruikt om vloeistoffen (bier, wijn, alcohol, olie enz.) te bewaren, maar ook voor heel wat andere goederen, zowel voedsel (boter, haring) als ijzerwaren.
De letterlijke betekenis van de twee eerste zegswijzen is duidelijk, en de figuurlijke kan er zo van afgeleid worden: van slechte mensen kun je niet veel goeds verwachten, van domkoppen geen verstandige reacties, etc. Ook de derde uitdrukking wordt in die zin gebruikt.
"Men vangt meer vliegen met een lepel stroop dan met een vat azijn"
"Men vangt meer vliegen met honig dan met azijn"
"Men vangt meer vliegen met één druppel honig dan met een vat azijn"
"Veel veerkens maken een hoed"
"Veel rijskens maken een bezem"
"Eén varkenshaar maakt geen kleerborstel, en één pluim geen bed"
"Hij zal zijn bedstro nog moeten verkopen"
Vroeger werden matrassen met dierlijke (pluimen, paardehaar) of plantaardige (stro, kaf, kapok, zeegras) producten gevuld. Borstels, bezems e.d. werden eveneens van natuurlijke producten vervaardigd zoals varkens- of dassehaar, twijgen of wortels.
De eerste en de tweede uitdrukking betekenen dat men het kleine niet moet negeren, want alle beetjes helpen. De derde betekent daarentegen dat men niet mag denken dat men het gehaald heeft, wanneer men slechts een kleinigheid bekomen heeft.
Het bed is het allerlaatste dat men verkoopt wanneer men in geldnood verkeert. Bedstro is trouwens nagenoeg waardeloos. De laatste zegswijze wordt van iemand gezegd die geen cent zal overhouden (vaak omdat hij het geld verspilt).
"Daar is geen kruid voor gewassen"
"Daar is voor hem geen kruid gewassen"
"Zelf is het beste kruid"
Vóór de uitvinding van de gloeilamp was men, wat de verlichting betreft, aangewezen op onder andere kaarslicht. Men gebruikte een domper om bij bedtijd de kaarsen te doven. Een domper is een metalen kapje dat de vorm heeft van een holle kegel of een vingerhoed, al dan niet aan een steel. De domper wordt over de vlam gehouden zodat die door gebrek aan zuurstof vanzelf dooft.
De uitdrukking "een domper op iets zetten" wordt figuurlijk gebruikt om aan te duiden dat iets of iemand de sfeer vergalt of een gebeurtenis verpest.
Het hangijzer hoorde thuis in de keuken, bij het open haardvuur. Het werd nog algemeen gebruikt tot in de 19de eeuw en werd pas vervangen door de kachel en later het fornuis.
Het hangijzer bestaat uit een ijzeren ring aan twee hangarmen, die boven het vuur in de haard werd gehangen. Op de ring werd een pan of een wafelijzer gezet. Het werd bevestigd aan de haal in de schoorsteen, waar men ook de ketels aan hing. Als het hangijzer na gebruik nog heet was, was het niet met de blote hand aan te pakken.
Een heet hangijzer is in de figuurlijke betekenis een probleem dat heel moeilijk aan te pakken is of een heel lastige en zelfs gevaarlijke kwestie.
Melk is altijd en overal een uitstekend en kostbaar voedingsmiddel geweest. Net als honing trouwens, die lange tijd de enige zoetstof was waarover men beschikte.
Met deze uitdrukking bedoelt men eigenlijk een streek waar alles in overvloed is, waar men niets tekort komt.
Deze uitdrukking vindt zijn oorsprong in de keuken. Wanneer men de vis wil stoven, moet men de boter bij de hand hebben. Zonder boter kan de vis dus niet gebakken worden.
Figuurlijk betekent "boter bij de vis!" dat men bij een aankoop of een dienst onmiddellijk geld bij de hand moet hebben. Kortom, dadelijk betalen of de transactie gaat niet door.
"Daar is een haartje in de boter"
"Een haar in de boter zoeken"
Tijdens het karnen van de boter kon het wel eens gebeuren dat er één of meerdere haren van moeder in de boter terechtkwam. Wanneer haar huisgenoten er aan tafel mee geconfronteerd werden dan kon er al eens (onterecht) een woordje vallen.
Als er ergens een haar in de boter is, dan hapert er iets of dan is er onenigheid.
Men zoekt een haar in de boter als men wil vitten op vermeende fouten en als men onterecht kritiek wil geven.
Het boterbriefje symboliseert hier de trouwakte. Het gezegde is een typisch voorbeeld van onze volkshumor. Tijdens de Vasten was het niet toegestaan om boter (en vlees) te eten. De Kerk kon wel een uitzondering toestaan, bijvoorbeeld voor zieken en bejaarden. Ze kregen hiervoor een vergunning, het zogenaamde "boterbriefje".
Wanneer een jong koppel ging samenwonen zonder te trouwen, dan hadden zij geen vergunning gekregen om de relatie te "consumeren". De vergelijking met het zich onthouden van boter en vlees is overduidelijk. Deze uitdrukking is te beschouwen als een knipoog naar de geldende katholieke moraal.
In een gastvrij gezin krijgt de gast iets te eten aangeboden. Vaak ging dat vroeger om een haring, die vis stond meestal op het menu in de minder begoede huishoudens.
Als er geen haring voor de gast gebraden wordt, betekent dit dat men hem geen eten aanbiedt: men ziet hem liever gaan dan komen.
Net als vandaag speelden de kinderen ook vroeger heel graag verstoppertje. Een favoriete plaats om zich te verstoppen was het bakhuis. Als je je echt onzichtbaar wilde maken, moest je in de donkere bakoven kruipen.
Deze uitdrukking wordt gebruikt wanneer iemand een andere persoon verdenkt van iets kwaads, dat hij zelf vroeger ook wel eens deed.
"Een mond gelijk een ovenmuil"
"Tegen een ovenmuil kan men niet gapen"
"Hij gaapt tegen de oven"
Deze oude spreekwoorden dateren uit de Middeleeuwen en houden verband met het broodbakken. De bakovens hadden een ruime opening, de ovenmond, waarlangs men een ganse takkenbos in de oven kon steken. Het brood werd hierlangs met de ovenpaal in de oven 'geschoten'.
Van praatgrage mensen werd al gauw gezegd dat ze een mond hadden gelijk en dus even groot als een ovenmuil. We zeggen vandaag trouwens nog altijd dat iemand een grote mond heeft. Er werd vroeger ook vaak gezegd dat men tegen een ovenmuil niet kan gapen. Men bedoelt daarmee dat men zich moeilijk kan verweren tegen iemand die een grote mond opzet. Wanneer men van iemand zegt dat hij gaapt tegen de oven, bedoelt men dat die persoon het onmogelijke wil doen of bereiken.
"Vechten tegen de bierkaai"
Dit betekent het onmogelijke proberen te bereiken, een verloren strijd aangaan.
Deze uitdrukking is ontstaan in Amsterdam. De bewoners van de Bierkade (een deel van de Oudezijds Voorburgwal, gelegen bij de Oude Kerk) stonden van oudsher bekend als echte vechtersbazen. Wie het tegen hen wilde opnemen, kon er bij voorbaat zeker van zijn dat hij de strijd zou verliezen.
"Waar de brouwer zit, kan de bakker niet zitten"
"Waar de brouwer is, hoeft de bakker niet te zijn"
"De vuile was uithangen"
"De vuile was buiten hangen"
Het wassen gebeurde vroeger, net als vandaag, meestal thuis en in familieverband. Met het vuile wasgoed werd discreet omgegaan. Het was privé en men liep er liever niet mee te koop. Sterker nog, als de was op de draad gehangen werd, in het zicht van de buren, dan gebeurde dit netjes soort per soort.
Vandaag betekent 'de vuile was uithangen' zoveel als interne problemen bekend maken. Het wordt meestal in de negatieve zin gebruikt, waarbij diegene die de vuile was uithangt de privacy heeft geschonden.
Je bent te ver gegaan.
Het woord maat staat voor graanmaat, dat is het recipiënt waarin men een hoeveelheid graan kon afmeten. De graanmaat werd helemaal gevuld, waarna men er met een strijkstok over streek om zo steeds de precieze hoeveelheid te meten.
Pot is hier een verkorting van "lollepot", dat is een komfoor of vuurpot die vroeger gebruikt werd door vrouwen om zich "s winters te warmen. Die lollepot, een aardewerken recipiënt met daarin gloeiende kooltjes, werd onder de rokken geschoven om zo het onderlichaam te verwarmen, en dat noemde men dan "lollen".
In de volksmond wordt een vrouw die zich warmt met iets anders dan een man, een lesbienne dus, al van oudsher een "pot" genoemd. Geen trendy turbotaal dus, maar een woord met techniek en geschiedenis.
Voor pakweg 1900 werd er op het platteland heel eenzijdig gekookt en gegeten. Een boerin besteedde aan de bereiding van de maaltijd maar weinig tijd en op het menu stond elke dag praktisch hetzelfde: aardappelen, vet, boter en karnemelk. Ook vlees en groenten kwam op tafel, maar in veel mindere mate en afhankelijk van de slachtperiode en van wat de moestuin opleverde. Gewoonlijk werd er eerst soep gegeten, gevolgd door een portie aardappelen. Op tafel kwam er één diep bord, en uit datzelfde bord werd eerst de soep en daarna de aardappelen gegeten. En daarmee basta.
In 1911 werd de Boerinnenbond opgericht en via het ledenblad, het maandblad "De Boerin" en "Ons kookboekje" werden recepten verspreid en werd onze kookcultuur opgekrikt. Vanaf dan werden er drie gangen gepromoot, namelijk soep, hoofdgerecht en dessert.
De uitdrukking "iets tussen de soep en de patatten doen" verwijst naar onze oude, monotone eetgewoontes. Het betekent zoveel als een tussendoortje, iets even tussendoor doen.
"Dat gaat van een leien dakje"
"Het loopt van een leien dakje"
Deze uitdrukking betekent dat iets gemakkelijk, vlug, als gesmeerd verloopt, net zoals een kei of bal vlotjes van een leien dak afrolt.
Leidekkers leggen al van in de Middeleeuwen dunne schalies uit schist of leisteen op het dak. Zo'n leien dak heeft als typische kenmerk dat het zeer vlak is in tegenstelling tot een pannendak.
De uitdrukking raakte eeuwen geleden ingeburgerd en is nog steeds heel populair.