"Ik heb er leergeld voor betaald"
"Een ambacht is zo goed als eigen land"
"Hij is in zijn vak doorkneed"
"Hij is een doortrapte schurk"
Brooddeeg werd vroeger, in een trog met de handen of met de voeten gekneed. Wanneer het deeg klaar was, was het doorkneed.
"Hij is doorkneed in zijn vak", betekent dus dat iemand zijn vak onder de knie heeft. Doortrapt wordt in dezelfde zin gebruikt, maar enkel in een ongunstige kontekst: hij is een doorkneed handelaar, maar een doortrapte schurk.
Doortrapt zou ook kunnen slaan op de kleibereiding om bakstenen of potten te maken. Klei werd immers eveneens met de voeten gekneed.
"Voor een harde kwast, is een scherpe beitel nodig"
"Tot de kwa kwast, hoort de kwa bijl"
"Daar zal een scherpe beitel toe nodig zijn"
"Voor een harde kwast moet men zijn zaag goed vijlen"
"Gelukkige lieden doorboren alle planken en klieven alle kwasten"
Een kwast veroorzaakt altijd moeilijkheden bij het verwerken van het hout omdat hij harder is en de vezels daar verward zijn. Daarom is een scherpe beitel, bijl of zaag op dat ogenblik nodig. Ook met harde mensen, of verstokte zondaars is een harde aanpak noodzakelijk.
Het laatste spreekwoord is ook reeds duidelijk: er zijn mensen die alle moeilijkheden overwinnen. Het eerste gedeelte zinspeelt op het boren van gaten in planken en balken. Dat moet gebeuren om pen- en gat-verbindingen te maken, om spijkers in het hout te drijven enz. Dat boren gebeurde hoofdzakelijk met behulp van een avegaar of van een omslagboor en kon, in dikke planken of balken van hard hout, zwaar werk zijn. Een dik stuk hout kloven met een taaie kwast is eveneens lastig, soms wel onmogelijk.
"Al te scherp maakt schaarden"
"Een mes dat al te scherp is, ligt schielijk om"
"Het fijnste scheermes ligt eerst om en 't fijnste hout wordt eerst krom"
"Hij weet voor elke spijker een gat"
"Er is geen spijker zo klein of men vindt er (nog) wel een gaatje voor"
"Er is geen gat zo klein of er past een spijker in"
"Weet jij een gat, hij weet een spijker"
"Weet jij een naald, hij weet een draad"
"Zoveel gaten, zoveel spijkers"
"Het gaatje is naar de spijker"
Tot in de 19de eeuw maakte men enkel gesmede spijkers. Daarna is men nagels gaan vervaardigen uit ijzerdraad (dat is theoretisch het verschil tussen een spijker en een nagel).
In harde houtsoorten was het veelal niet mogelijk zomaar een spijker te drijven: ze bogen door. Daarom was het nodig eerst - doorgaans met een omslagboor - een gaatje te boren waar de spijker ingeslagen kon worden.
De eerste drie spreekwoorden betekenen "hij (men) weet overal raad op", "hij (men) vindt voor alles een oplossing". Met de volgende drie zegswijzen drukt men uit "hij heeft altijd een antwoord (een uitvlucht) klaar", de laatste uitdrukking, tenslotte wil zeggen dat beide voorwerpen of mensen bij elkaar passen.
"Dat (de zaak) is beklonken (geklonken)"
"Er blijft (te) veel aan de strijkstok hangen"
"Er blijft veel aan maat en strijkstok hangen"
"Iemand hars op de strijkstok geven"
Graan werd niet bij het gewicht verkocht, dus niet gewogen, wel gemeten in recipiënten. Men vulde de graanmaat, en streek dan met behulp van een strijkstok (ook streek en strekel genoemd) het graan gelijk met de rand. Als men te weinig graan gekregen had, m.a.w. als men benadeeld werd, dan zei men dat er "(te) veel aan de strijkstok blijven hangen was". Het wordt nu gezegd wanneer mensen bij een zaak geld in de zak steken zonder er recht op te hebben.
De uitdrukking "Iemand hars op de strijkstok geven" verwijst naar een heel andere strijkstok, namelijk de strijkstok waarmee je de snaren van een viool beroert. Deze wordt met hars ingestreken om het contact met de vioolsnaren te bevorderen. Men wil er mee zeggen dat men iemand iets geeft (laat horen) wat hij kan gebruiken, dat men hem argumenten aan de hand doet.
"Weten aan hoeveel de el"
"Als de el bij het laken komt, valt het vaak niet mee"
Voor het gebruik van het metrisch stelsel (vanaf ca. 1800) bestonden allerlei meeteenheden. Het menselijk lichaam vormde er vaak de grondslag van. Zo ook de el, die de afstand is tussen de toppen van de vingers en de elleboog. Niet alleen de maat, maar ook het voorwerp om te meten, werd el genoemd. Vandaag de dag zouden wij in de zegswijze "el" door "meter" vervangen.
"Weten aan hoeveel de el" betekent dat men de nadelige gevolgen van iets heeft ondervonden (letterlijk: wat één el van een of andere waar kost).
Lakens weven gebeurde vaak thuis. De arbeid(st)er kreeg de grondstof, weefde, en zijn (haar) productie werd dan gemeten en betaald. Het gebeurde dan wel eens dat hij (zij) meer geweven dacht te hebben dan hij (zij) in werkelijkheid gedaan had. "als de el bij 't laken kwam, viel het dan niet mee". Het spreekwoord wordt ook in het algemeen gebruikt: als iets nader bekeken wordt, valt het wel eens minder mee dan men eerst had gedacht.
"Alles is in het lood"
"Hij is uit zijn lood geslagen"
"Zonder water draait de molen niet"
"Met verlopen water maalt men geen molen"
"De molen draait niet met de wind die voorbij is"
"Elkeen trekt het water naar zijn eigen molen"
Om te werken beschikte de mens eerst enkel over zijn eigen spierkracht, en dat van zijn dieren. Ruim tweeduizend jaar geleden kwam de watermolen te voorschijn, en zo'n klein duizend jaar geleden, de windmolen. Tot zo'n tweehonderd jaar geleden waren spier-, water- en windkracht de enige mogelijkheden voor de mens om iets aan te drijven. Vandaar het uitzonderlijk belang van die molens, die in feite motors zijn, die alles en nog wat in beweging brachten: maalstenen, steen- en houtzagen, blaasbalgen en hamers voor de smidse, stampers voor papier, wol of olie, pompen, hijstoestellen enz. Aangezien de molen overal aanwezig was en van zo'n groot belang voor de mens, is het geen wonder dat tal van spreekwoorden, spreuken en zegswijzen er op zinspelen.
Des te meer, daar de graanmolenaar, die in natura betaald werd, wel eens verweten werd te veel graan voor eigen gebruik te houden.
Watermolens werken uiteraard met water. Het gebeurde dat er in een stroom geen water genoeg was. Dan kon men niet malen. De eerste uitdrukking betekent figuurlijk dat men zonder eten niet kan werken. Was het water verlopen (tweede zegswijze) of de wind, voor een windmolen dan, voorbij (derde uitspraak), evenmin. Met andere woorden, men moet de gelegenheid te baat nemen. Om die problemen te voorkomen zorgde men ervoor zoveel mogelijk water naar zijn eigen molen te trekken, o.m. door sloten en spaarvijvers te graven. De laatste uitdrukking betekent bij uitbreiding dat iedereen eerst aan zijn eigen voordeel denkt.
"Te veel wind door de hekken laten waaien"
"Hij loopt in de rosmolen"
"Hij loopt in de tredmolen"
Spierkracht kan rechtstreeks op het werktuig toegepast worden, zoals bij een hamer of een ploeg. Ze kan het ook onrechtstreeks. De rosmolen was een toestel dat de kracht van een rondlopend paard (ros = paard, maar het woord rosmolen wordt ook wel eens gebruikt wanneer een ezel, kameel of zelfs een mens loopt) overbrengt naar een of ander werkend deel zoals een maalsteen, een dorsmachine, een karn e.d. Het dier loopt in een cirkel en brengt een hefboom in beweging.
De tredmolen heeft dezelfde bestemming als de rosmolen, maar bestaat uit een grote, op zijn zijde staande, cilinder, die rond zijn as draait. Eén of meer mensen, ook een ezel, lopen in het rad en brengen het aldus in beweging. Vele hoeven beschikten tot over 50 jaar over een tredmolen om de karn aan te drijven. Daar liep de waakhond in het rad.
In de rosmolen of in de tredmolen lopen was geestdodend werk, en beide zegswijzen betekenen dan ook "hij is voortdurend bezig met een saai werk".
"Zulke leest, zulke schoenen"
"Op één leest geschoeid zijn"
"Schoenmaker, blijf bij je leest"
De leest is een houten vorm waarop de schoenmaker zijn schoenen maakt.
De betekenis van de eerste twee uitdrukkingen is dan ook duidelijk: naargelang van de wijze waarop iets gedaan wordt, bekomt men een bepaald resultaat, en wanneer twee personen "op één leest geschoeid zijn", dan gelijken hun karakters of situaties sterk op elkaar.
De derde uitspraak komt volgens Plinius de Oude (Historia Naturalis 35, 10 (36) 85) van de schilder Apelles. Een schoenmaker bekritiseerde de afbeelding van een sandaal op één van zijn schilderijen en vond nog andere details verkeerd. Dit lokte bij de schilder de uitspraak uit: "Schoenmaker blijf bij je leest." Wordt gezegd wanneer iemand aanmerkingen maakt over dingen waar hij geen verstand van heeft.
"Van andermans leer is het goed riemen snijden"
"Van andermans kaas is het licht grote hompen te snijden"
"Het is in duigen gevallen"
In één van de duigen van een vat is een vulgat voorzien, waardoor de vloeistof gegoten wordt. Dat gat wordt door middel van een houten blokje, bom genoemd, gedicht.
De figuurlijke betekenis van de uitdrukking is dan ook duidelijk: hij acht de zaak te spoedig beklonken.
"Van alle hout kan men geen lepels maken"
"Alle hout is geen timmerhout"
"Iemand over de hekel halen"
"Iemand hekelen"
Vlas en hennep zijn beide leveranciers van stoffen, maar ze moeten daar wel eerst heel wat bewerkingen voor ondergaan. De uitdrukkingen hierboven hebben daarmee te maken.
Gebroken vlas en hennep worden gehekeld, d.i. over de hekel gehaald om de korte vezels te verwijderen en de lange te kammen. De hekel is een plank, in het midden bezet met ijzeren tanden. Dit werktuig doet al snel denken aan een soort van foltertuig en de uitdrukkingen betekenen dan ook: "iemand scherp berispen", of, "over iemand kwaad spreken".
"Met hem is geen goed garen te spinnen"
"Geen goed garen van iets kunnen spinnen"
"Hij heeft er goed garen bij gesponnen"
"'t Is 't zelfde garen, maar op een ander klosje"
De letterlijke betekenis van garen spinnen zal voor iedereen nog duidelijk zijn (= draad maken). In de eerste uitdrukking werd oorspronkelijk gedacht aan de grondstof (wol, katoen e.d.) waarvan de draad gesponnen werd: letterlijk "van die grondstof kun je geen goede draad maken". Werd dan later ook van mensen gezegd: "met hem kun je moeilijk te werk gaan". De volgende zin betekent figuurlijk dat men met iets niets goeds kan maken.
De derde zegswijze betekent dat iemand van iets veel voordeel getrokken heeft.
De letterlijke en figuurlijke betekenissen van het laatste voorbeeld zijn eveneens duidelijk: "het is anders verpakt, maar het blijft hetzelfde".
"Dat sluit als een haspel in een zak"
"Dat past als een haspel op een moespot"
Een haspel dient om draad op te winden, bijvoorbeeld bij het spinnen. Het is een toestel met uitstekende armen, die ervoor zorgen dat het erg onhandig uitziet. De haspel zou inderdaad moeilijk in een zak of op een moespot (d.i. een groenteketel) passen. Daarom wil men met de bovenstaande uitdrukking zeggen dat twee zaken eigenlijk geen verband met elkaar houden.
Een wig is een houten of metalen staaf die aan één kant met twee schuine vlakken op een snede toeloopt. De andere kant heeft een slagvlak. Men kan hout en ook steen splijten door er met de hamer een wig in te drijven. Met een wig kan men een enorme kracht teweeg brengen. Zo gebruikt men een wig om een grote boom om te leggen of om grote blokken natuursteen te ontginnen in de steengroeve.
Ook figuurlijk kan men een splijting of splitsing teweeg brengen. Wanneer iets of iemand een wig drijft tussen twee partijen, dan veroorzaakt hij een breuk.
"Hij is de draad kwijt."
"Als men de draad maar heeft, zal men het kluwen wel vinden."
"Iets op touw zetten"
"Iets op het getouw zetten"
Deze uitdrukking werd ontleend aan de wever die op een handweefgetouw stoffen weeft. Voor men kan beginnen met weven, moeten de kettingdraden of de"schering" op het weefgetouw gespannen worden. Die voorbereiding is erg omslachtig. Afhankelijk van het gewenste patroon moet je eerst berekenen hoeveel kettingdraden nodig zijn en in hoeveel verschillende materialen of kleuren. Ook de lengte is belangrijk, want die bepaalt de lengte van de geweven stof.
Eens je dat allemaal berekend hebt, kan je de "ketting" opzetten. Daarbij maak je op een raam één lange ketting zodat de draden niet hopeloos in de war geraken. Met die ketting ga je naar het weefgetouw waar je de draden kan vastmaken en opspannen. Elke kettingdraad moet daarbij stuk voor stuk door een zeer klein oog, de "hevel" gehaald worden. Daarna moet je ze nog eens met een riethaak door het riet of de kam halen. Een precisiewerkje dat erg belastend is voor rug en ogen. Pas daarna kan je echt beginnen weven, waarbij je de inslagdraad met de schietspoel doorheen de kettingdraden jaagt.
Juist omdat het opzetten van het weefgetouw een werk is van lange adem, werd het al snel in overdrachtelijke zin gebruikt. Maar dan in de betekenis van "een plan opzetten" of "iets gaan ondernemen" waar je je hoofd goed bij moet houden.
Dit is een term waarvan we de verklaring moeten zoeken in de scheepsbouw. Houten schepen hadden een romp van planken. De kieren tussen die planken moesten gedicht worden om het schip waterdicht te maken. Dat noemde men "breeuwen" of "kalefaten". Men gebruikte hiervoor ondermeer een breeuwijzer en een breeuwhamer.
De schepen moesten regelmatig onderhouden en hersteld worden om de spleten terug te dichten. Ze gingen het dok in en werden daar opgekalefaterd. De techniek is nu bijna uitgestorven, maar leeft in figuurlijke zin verder als sappig klinkend woord voor een herstelwerk. Het heeft een lichtjes negatieve bijklank, want men duidt er vaak haastig oplapwerk mee aan.
Met een kloef wordt in Vlaanderen van oudsher een ruwe, lompe klomp aangeduid. Een kloefkapper is dus een minderwaardige klompenmaker, die een ruw afgewerkt product aflevert.
Later ging men kloefkapper ook algemeen gebruiken als minachtende benaming voor een slechte ambachtsman. Vandaag is het een origineel scheldwoord geworden, iets in de trant van "wat een lomperik!".
Dit is waarschijnlijk het kortste spreekwoord in onze taal. Het betekent dat als men stopt met zijn activiteiten, het verval en de veroudering heel snel intreedt.
De oorsprong ervan ligt bij het roesten van gereedschap, machines of voertuigen die een tijdje stilstaan. De ijzeren onderdelen beginnen dan al snel te roesten. Nu weten we allemaal dat je met een verroeste spade niet meer zo vlot uit de voeten kan. Op tijd en stond een flinke smeerbeurt en blijven bewegen is de boodschap!
"De beurs"
"Aandelen verhandelen op de beurs"
Wat is het verband tussen een Brugse herberg en het ontstaan van de beurs?
Het woord beurs heeft als eerste betekenis (lederen) geldbeurs of -buidel en is afkomstig van het Griekse bursa (huid, wijnzak). Maar het begrip"beurs" zoals we die nu nog kennen als handelsbeurs, is ontstaan in het middeleeuwse Brugge van de 14de eeuw. Het begrip werd nadien ook in andere talen overgenomen, denk maar aan het Franse"bourse".
Het waren de uitbaters van de herberg Ter Buerse, opgericht in 1285 door Robert Van der Buerse, die er hun naam aan gaven. Ze waren bekend omdat ze juridisch en commercieel advies gaven aan kooplieden afkomstig uit de Noord-Italiaanse handelssteden, de financiële centra van die tijd.
Brugge was in de 14de eeuw hét grote Europese handelscentrum en trok veel Italiaanse kooplieden aan. Die brachten hun financiële kennis met zich mee, waaronder het gebruik van de wisselbrief voor betalingsopdrachten in vreemde valuta. Wisselbrieven speelden een grote rol in het ontstaan van de beurs, als eerste voorbeeld van de handel"in papier". Het grote voordeel was dat de koopman van op afstand én veilig handel kon drijven.
De Italiaanse kooplieden vestigden hun gildehuizen rond het huidige Beursplein in Brugge, waar de familie Van der Buerse zijn herberg uitbaatte. De kooplieden ontmoetten elkaar tussen pot en pint, waarbij de waard als makelaar optrad. De herberg, met als uithangbord de afbeelding van drie geldbeurzen, verleende zijn naam aan de activiteit die er plaatsvond, men ging er"ter buerse". Vandaag bestaat het pand nog steeds op het adres Vlamingstraat 35 en -heel toepasselijk- is het ingericht als bankkantoor.
"Gedegen"
"Dat is een gedegen rapport"
Het woord "gedegen" is een vakterm uit de geologie en de mineralogie die gebruikt wordt voor metalen die in hun zuivere, metallische vorm in de aardkost voorkomen. Dit in tegenstelling tot metalen gewonnen uit erts, want die bestaan uit chemische verbindingen. Het bekendste voorbeeld van een gedegen metaal is goud, maar ook zilver, koper en ijzer (uit meteorieten) kunnen wel eens in gedegen vorm aangetroffen worden.
In onze taal wordt "gedegen" overdrachtelijk gebruikt als synoniem van betrouwbaar, degelijk, deugdelijk, doortimmerd, doorwrocht, grondig, solide, treffelijk…
"Hij weet voor elke spijker een gat"
Deze uitdrukking gaat waarschijnlijk terug tot de Middeleeuwen. Toen werden de landbouwgronden al deels bewerkt met de ploeg, maar het werk gebeurde vooral manueel, met de spade. De befaamde Vlaamse landbouw was onder andere bekend voor het "diepspitten" waarbij men minstens twee, drie of zelfs vier steken diep spitte (*). Een lastig karwei, maar de hogere opbrengsten maakten het de moeite waard. Het"onderspit delven" betekent de onderste laag omspitten, wat extra zwaar en ruggenbrekend werk is.
Vandaag is de oorspronkelijke betekenis van het woord "onderspit" verloren gegaan. Alleen in Zuid-Afrika gebruikt men het nog letterlijk, daar bewerkt men de velden met de spade bij de aanleg van wijngaarden en boomgaarden en wordt de grond diep los gemaakt door spitten. Figuurlijk wordt de uitdrukking bij ons nog veel gebruikt wanneer iemand er het slechtst van afkomt, aan het kortste eind trekt of overwonnen wordt.
Voor meer info hierover, lees ons artikel " Spade cultivation in Flanders"."Hij weet van hot noch haar"
"Hot en haar staan, liggen"
"Haar" is een oud voermanswoord, voornamelijk Noord-Nederlands maar ook in voege in Belgisch Limburg. Het werd gebruikt om paarden of andere trekdieren die niet met teugels werden bestuurd naar links te doen gaan. Daarnaast werd gewoonlijk"hot" gebruikt voor rechtsaf, rechtsom.
De voerman gebruikte enkel een lijn, een dun touw vastgemaakt aan het halster, en zijn stem. Om de trekdieren te doen luisteren zijn"blote" klanken nodig met duidelijke en heldere klinkers. Andere voorbeelden van voermanswoorden zijn"ju","ho", en"hu". In de streek rond Brussel ging het van"djú" (links) en"tik" (rechts). Denk er telkens een flink uitroepteken achteraan!
Spreekwoordelijk is iemand die van hot noch haar weet een grote domoor, iemand die geen rechts van links kan onderscheiden. En ergens waar het hot en haar ligt, is het een echte warboel. Alles ligt schots en scheef dooreen, her en der verspreid.
Men zegt dat van iemand die steeds op dezelfde zaak terugkomt of iemand die blijft aandringen.
Het is een zeer oud spreekwoord dat verwijst naar het vak van de smid. Deze vertaling van het Latijnse"eandem incudem tundere" (Cic. De orat. 2, 39, 162) gaat al twee millennia mee. Nu lijkt het jammer genoeg in onbruik te raken, samen met het ambacht.
"Pecunia non olet of "geld stinkt niet" wisten de Oude Romeinen al te vertellen. Deze uitspraak wordt aan Keizer Vespasianus (9-79 na Christus) toegeschreven naar aanleiding van zijn nieuwe belasting op urine.
Menselijke urine werd gebruikt als ontvettend middel door leerlooiers en vollers. Urine bevat namelijk ammoniak, een stof die ondanks de nare geur wel heel goed schoonmaakt. Overal in Rome werden openbare urinoirs ingericht. Aan herbergen en op straathoeken stonden grote voorraadpotten waarin men vrijelijk kon plassen. Arme drommels konden een beetje geld maken door hun eigen urine te verkopen. Door de stijgende vraag ontstond al gauw een lucratief maar stinkend handeltje.
Het verhaal gaat dat Vespasianus" zoon Titus kritiek had geuit op het feit dat zijn vader een nieuwe belasting had ingevoerd op de openbare urinoirs. Daarop pakte de keizer het geheven belastinggeld, duwde het zijn zoon onder de neus en vroeg of het geld stonk. Nee, zei die. Toch komt het van de urinoirs, zei de keizer.
Na tweeduizend jaar gebruiken we de uitdrukking nog steeds en is het nog even actueel. Tja, wat wil je? Geld, iedereen wil het hebben en niemand vraagt naar de - eventueel onfrisse - herkomst ervan.
Wist je trouwens dat het Latijnse woord "pecunia" oorspronkelijk "kudde" betekende? Het begrip dateert van de tijd dat het vermogen vrijwel helemaal bestond uit vee. Dat vee werd gebruikt als betaalmiddel. (uit Van Dale"s Etymologisch Woordenboek)
Deze uitspraak wijst terug naar het tijdperk toen hout nog de belangrijkste grondstof was. Toen waren de schepen nog van hout en de mannen van ijzer, nu heb je schepen van ijzer en mannen van hout.
Het wil zeggen dat de zeelui van vroeger pas echt stoere venten waren (in vergelijking met vandaag). Het verwijst natuurlijk ook naar het ijzer, dat de reputatie heeft erg sterk en onbreekbaar te zijn (cf. "ijzersterk").
"Op een ruwe kwast past een scherpe bijl"
"Voor een harde kwast moet er een scherpe beitel zijn"